Bijdrage Gert-Jan Segers aan pl. debat over wijz. Wetboek Strafrecht ivm art. verbod godslastering

woensdag 20 maart 2013

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers aan een plenair debat over wijziging Wetboek van Strafrecht ivm laten vervallen verbod op godslastering

Onderwerp:   Voorstel van wet van de leden Schouw en De Wit tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht i.v.m. het laten vervallen van het verbod op godslastering

Kamerstuk:    32 203

Datum:            20 maart 2013

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Een van de indieners van dit initiatief, de heer De Wit van de SP-fractie, heeft in een toelichting gezegd dat het verbod op smalende godslastering moet worden geschrapt, mede omdat "het knap lastig te bewijzen is dat God belasterd is". Dit is een illustratie van een van de misverstanden rond dit artikel.

Laat ik beginnen met een persoonlijke noot. Ik geloof namelijk op geen enkele manier dat het initiatief dat de fractie van D66 en SP hebben genomen, God zelf raakt. Ik geloof dat God hier ver boven staat en dat zijn bescherming niet afhangt van een wetsartikel in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. God valt niet te beschermen door een verbod op smalende godslastering. Misschien moet ik wel zeggen dat de God, zoals christenen die hebben leren kennen, er niet boven maar er onder staat. In het evangelie staat dat God zich bij uitstek heeft laten kennen via Jezus Christus. Laat hij nu degene zijn die zich uit liefde voor de wereld heeft laten smalen en bespotten. Het is dus niet zo dat God beschermd kan worden tegen smalende godslastering, sterker: het bewijs dat de heer De Wit meende nodig te hebben, namelijk het bewijs dat God belasterd wordt, is niet nodig.

Het verbod op smalende godslastering heeft namelijk geen betrekking op God, maar op godsdienstige gevoelens. Het is ook geen verbod op het bekritiseren van gelovigen. Die moeten -- dan spreek ik ook over mijzelf -- tegen een stootje kunnen. Het is een pleidooi voor een respectvolle omgang met dat wat voor gelovigen heilig is.

Laat ik het, om het inzichtelijk te maken, zo zeggen: satire waarvan ik zelf het slachtoffer ben, is voor mij minder pijnlijk dan satire waarbij Jezus bespottelijk wordt gemaakt. Ik kom daar zo op terug.

De indieners zien de invulling van de vrijheid van meningsuiting als een belangrijk motief voor het schrappen van deze artikelen. De indieners schrijven: "Door de botsing van argumenten en opvattingen wordt het debat over belangrijke zaken, zoals levensbeschouwelijke kwesties en de inrichting van de samenleving, verdiept." Ik vind het lastig te begrijpen hoe het opzettelijk krenken van godsdienstige gevoelens past in het op gang brengen van debat. Ik voer graag een goed debat, ook over diepste overtuigingen, maar bij een goed debat is wederzijds respect een voorwaarde. Ligt het opzettelijk smaden en beledigen niet buiten de orde van de spelregels van een debat, zoals dat ook wordt onderkend met de formulering in artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht?

Een tweede reden is voor de indieners dat aparte bescherming van gelovigen niet in het gelijkheidsbeginsel zou passen. Daarmee is het gelijkheidsbeginsel voor de indieners allesbepalend en zou het discriminerend zijn om dit artikel in stand te laten. Mede-indiener de heer Schouw zei daarover in een interview: "Of je religieus of atheïst bent, iedereen heeft hetzelfde recht op meningsuiting. Het verbod op godslastering heeft zijn oorsprong in de tijd van het Oude Testament, maar dit hoort niet bij de huidige Nederlandse samenleving noch bij een neutrale overheid." Nederland is een natie waarin er veel mensen zijn die geloven. God en geloof zijn voor velen in de samenleving belangrijk. Wij merken dat deze dagen rond de inauguratie van de nieuwe paus bijvoorbeeld, maar wij zien dat op zondag terug als honderdduizenden mensen naar de kerk gaan en doordeweeks als veel mensen zich, juist omdat zij geloven, inzetten voor daklozen, drugsverslaafden, voedselbanken en jongerenwerk in achterstandswijken.

Dat maakt dat de Staat een verantwoordelijkheid heeft om die inzet te reguleren en soms te faciliteren. Dat doet helemaal niets af aan de onpartijdigheid van de overheid. Dat is iets anders dan de neutrale overheid, waar de heer Schouw het over had, want die bestaat volgens mij niet. Dat doet dus niets af aan de onpartijdigheid, maar draagt des te meer bij aan een dienstbare overheid die rekening houdt met de diversiteit binnen onze samenleving. Dat vraagt soms om een andere behandeling, als geloof en religie in het geding zijn. Denk bijvoorbeeld aan de verstoring van een mis in een katholieke kerk die zwaarder wordt bestraft dan de verstoring van, ik noem maar wat, een vergadering van een voetbalbestuur in een sportkantine. Het spreekt voor zich dat de ChristenUnie geen voorstander is van ongelijke behandeling, maar het gaat hier om de behandeling van ongelijke gevallen. Hoe kan een gelovige zich ongelijk behandeld voelen als hij deze religieuze gevoelens niet heeft? Artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht erkent dat een belediging die niet gericht is op de persoon zelf, iemand toch kan krenken, omdat het gaat om dat wat voor hem heilig is. Daarmee wordt geen ongelijke behandeling voorgestaan maar maatwerk geleverd in een pluriforme samenleving met veel verschillende overtuigingen.

Ik kwam in de nota naar aanleiding van het verslag tegen dat dit wetsvoorstel een einde zou maken aan een aparte behandeling van godsdienstige boven andere opvattingen. Het gaat dus niet om iets wat boven een andere opvatting is, maar het gaat om iets wat naast elkaar staat. Het gaat om maatwerk in een pluriforme samenleving.

De vrijheid van meningsuiting is de ChristenUnie veel waard en die kan ook betekenen dat je je beledigd voelt door uitlatingen van de ander. Dat neemt niet weg dat deze vrijheid in verantwoordelijkheid en met respect voor de ander gebruikt moet worden. De overheid kan daarbij kaders bieden. Artikel 147 biedt zo'n kader.

In het debat wordt vaak verwezen naar artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht, waarin het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst of levensovertuiging strafbaar wordt gesteld. Dat is net ook al bij interruptie gebeurd. Dat blijft staan. Wat zeur ik dus? Het gaat er in artikel 147 niet om wat er over een gelovige wordt gezegd maar over zijn god, over dat wat voor een gelovige heilig is. Dat is het bijzondere aan godsdienst, namelijk dat je iets buiten jezelf heilig acht. Ons Wetboek van Strafrecht bevat daarover een slapend artikel, dat ondanks zijn slapende bestaan, een mooie aansporing is tot respect om niet te spotten met dat wat voor een ander heilig is.

Het verbod op majesteitsschennis is een ander slapend artikel.

Als dat van stal dreigt te worden gehaald, zoals onlangs toen een Utrechtse studente een bord omhooghield met een leus tegen het koningshuis, dan is onmiddellijk duidelijk dat het eerder contraproductief werkt dan dat het helpt bij de bescherming van het koningshuis. Toch blijft dat artikel staan, tenzij de heren Schouw en De Wit nu zo de smaak te pakken hebben dat ze ook dit artikel te lijf willen gaan. Het artikel tegen majesteitsschennis staat er als uitdrukking van een fatsoensnorm, een aansporing tot respectvolle omgang met elkaar en instituties als het koningshuis.

Als dit initiatiefwetsvoorstel morgen wordt aangenomen, dan hebben we overmorgen geen radicaal nieuwe situatie. Qua handhaving en overheidsoptreden zal er niets veranderen. Als mensen dan vragen waarom we er nu een debat aan wijden en ons er druk over maken, dan is dat een vraag die ik graag, en wel onmiddellijk, doorspeel naar de indieners. Wij hebben dit onderwerp niet geagendeerd. Wij hebben dit debat niet gewild. De bewijslast met betrekking tot nut en noodzaak van dit debat ligt bij de indieners.

In reactie op dit debat heb ik ook veelvuldig de vraag langs zien komen waarom de Kamer midden in een economische en monetaire crisis gaat debatteren over het al dan niet schrappen van symboolwetgeving. Dat is een goede vraag. Ook die vraag speel ik graag door naar de indieners. Waarom willen ze dit zo graag? Waarom geven ze hier prioriteit aan, terwijl we wel wat anders aan ons hoofd hebben?

Ik sluit af. Het artikel dat op de helling moet, is geen verbod op het bekritiseren van een godsdienst. Het is een verbod op smalen. Een dergelijk artikel geeft uiting aan de ethiek van respectvolle omgang met elkaar. Het debat in een samenleving met enorme verschillen moet gevoerd kunnen worden, juist als visies haaks staan op elkaar. Om met elkaar in gesprek te blijven is het volgens ons echter niet de aangewezen weg om zich smalend of krenkend uit te laten over wat voor een ander heilig is. Het ziet ernaar uit dat het verbod op smalende godslastering op de helling gaat, maar ik hoop dat als de letter van de wet verdwijnt, we zullen voortleven bij de geest van deze wet.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


« Terug