Bijdrage Joël Voordewind VAO Focusbrief ontwikkelingssamenwerking.

dinsdag 28 juni 2011

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Een aantal punten van onze inbreng heeft de minister wel aangestipt, maar wij hebben daarover een specifieke formulering in een motie gevat, onder andere over kinderarbeid. Daarmee begin ik.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland in partnerlanden eraan bijdraagt dat de bestrijding van kinderarbeid een expliciete plaats in de nationale onderwijsplannen krijgt en dat dit gebeurt door de inzet van ambassades en via het kinderarbeidbestrijdingsprogramma van de ILO;

constaterende dat in dit kader met de ILO een driejarig programma (2010-2013) van 4,7 mln. is getekend in samenhang met de hulpprogramma's van de Nederlandse ambassades in Uganda, Zambia, Mali en Bolivia;

van mening dat daardoor een belangrijke en vernieuwende bijdrage kan worden geleverd aan het integreren van de bestrijding van kinderarbeid in de nationale onderwijsprogramma's en budgetten in die landen;

overwegende dat de regering in de mensenrechtennotitie bestrijding van kinderarbeid als speerpunt heeft benoemd;

verzoekt de regering, de samenwerking met de ILO om via basisonderwijs kinderarbeid te bestrijden niet tussentijds stop te zetten maar het volledige programma 2011-2013 gezamenlijk uit te voeren en tevens ambassades de ruimte te geven om succesvolle onderwijsprojecten ter bestrijding van kinderarbeid voort te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (32605).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij hebben ook gesproken over het onderwijs en de uitfasering van het onderwijs. Daarover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderwijs een van de basisvoorwaarden is voor economische ontwikkeling en daarom tot op heden een belangrijk speerpunt was in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, en Nederland een van de grote onderwijsdonoren is;

constaterende dat de terugtrekking van Nederland als onderwijsdonor in een aantal landen samenvalt met de terugtrekking van andere donoren en dat dit grote gevolgen heeft voor de onderwijssector in desbetreffende landen, zodat succesvolle resultaten verloren dreigen te gaan;

constaterende dat tot op heden geen concrete oplossingen gevonden zijn in het overleg met andere donoren;

van mening dat het terugtrekken van Nederland als grote onderwijsdonor alleen kan als voor de landen waar Nederland de onderwijssector ondersteunt een oplossing wordt gevonden, in lijn met de principes uit de Paris declaration on aid effectiveness en de Accra agenda for action;

verzoekt de regering, de steun voor onderwijs niet af te bouwen voordat er duidelijk perspectief is op andere vormen van financiering, bijvoorbeeld via andere donoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (32605).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in een aantal van de beoogde partnerlanden, zoals Jemen, Uganda, Sudan en Afghanistan, de doodstraf staat op bekering, blasfemie, overspel of op homoseksualiteit;

van mening dat het ongewenst is dat Nederland algemene begrotingssteun geeft aan landen waar bekeerlingen of homoseksuelen hun leven niet zeker zijn;

van mening dat hulp aan deze landen alleen gegeven zou moeten worden in de vorm van sectorale steun, met name gericht op hervorming van de justitiële sector;

verzoekt de regering, algemene begrotingssteun aan landen waar de doodstraf staat op bekering, blasfemie, overspel of homoseksualiteit stop te zetten en slechts in te zetten op sectorale steun,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (32605).

De voorzitter:

Hoeveel moties heeft u nog?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb er nog twee. Ik ga snel lezen. De volgende motie gaat over deskundigheidsbevordering op de ambassades.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het aantal partnerlanden teruggebracht wordt tot 15 landen;

overwegende dat een beperkt aantal partnerlanden mogelijkheden biedt om expertise op de ambassades in die betreffende landen te versterken door het aanstellen van specialisten die ook echt verstand hebben van ontwikkelingssamenwerking en de gekozen prioriteiten;

verzoekt de regering, in te zetten op vergrote deskundigheid op het terrein van de prioriteiten binnen ontwikkelingssamenwerking op ambassades,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (32605).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Congo op de één na laatste plaats staat op de human development index van de UNDP 2010 en op de vierde plaats in de failed states index 2011;

overwegende dat een evenwichtig en kansrijk regionaal beleid voor het Grote Merengebied gebaat is bij een bilaterale relatie met belangrijke donoren in de regio, dus met name ook met Congo;

constaterende dat in Rwanda onvoldoende voortgang is geboekt op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en democratisering en politieke onafhankelijkheid van de justitiële sector;

verzoekt de regering, het regionale programma, aan onder andere Congo, te intensiveren en de sectorale steun aan de sector Justitie in Rwanda te verminderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Irrgang en Dijkhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (32605).

 

« Terug

Archief > 2011 > juni