Inbreng Carola Schouten inzake wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet).

donderdag 13 oktober 2011

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten inzake wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet).

Onderwerp:    Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet)

Kamerstuk:    33 006

Datum:             13 oktober 2011

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben immers regelmatig gevraagd naar de totstandkoming van de Geefwet en naar een allesomvattende visie op vrijwilligerswerk door de regering. Het belang dat de leden van de ChristenUnie hieraan hechten is gelegen in de waardering voor het vele werk dat vrijwilligers verrichten en de ruime inzet van Nederlanders in geld of natura voor «goede doelen». Het belang van versterking van deze inzet is bovendien sterk toegenomen met een terugtrekkende overheid. Deze terugtrekkende beweging kan alleen dan als de mogelijkheden van de samenleving om taken over te nemen wordt versterkt. Ondersteuning van vrijwilligerswerk en geefgedrag is daarvoor essentieel. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in dat opzicht vragen bij de uitwerking in de Geefwet. Kan de regering aangeven waarom niet gekozen is voor één overzichtelijk wetsvoorstel waarin alle maatregelen omtrent «geven», in natura of geld, zijn opgenomen? Wat is de reden om de verschillende voorstellen te verspreiden over het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen, het Belastingsplan 2012 en voorliggend wetsvoorstel?

In de memorie van toelichting lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat voorkomen moet worden dat bij zaken als vrijwilligerswerk en particuliere vrijgevigheid de stimulering en faciliëring daarvan zover gaat dat het fiscale voordeel de voornaamste reden wordt voor dat gedrag. Deze leden komen daar in het vervolg van de inbreng nog op terug, maar zij horen in relatie hiermee graag van de regering hoe zij de multiplier dan moeten beoordelen voor de aftrek van giften aan culturele instellingen. Wordt daarmee niet bevorderd dat het fiscale voordeel de voornaamste reden wordt? En is dat ook niet wat de regering indirect toch wil bevor-deren, gezien de argumentatie dat hoeveelheid giften aan culturele instellingen achterblijft ten opzichte van giften aan overige doelen als reden voor het introduceren van een multiplier, zo vragen deze leden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom de verruiming van de mogelijkheid tot het uitoefenen van commerciële activiteiten die ten goede komen aan het «algemeen nut» beperkt blijft tot ANBI’s, en niet wordt uitgebreid naar SBBI’s. En kan de regering voorts aangeven hoe de strengere voorwaarden voor de fiscaal fondswervende instellingen met de beoogde verruiming in verhouding staan?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn benieuwd naar de reden voor de maximering van het totaal aan aftrekbare giften per jaar tot € 100 000. Beperkt dit niet de mogelijkheid van bedrijven om giften te geven, zo vragen zij? Hoe past dat bij de erkenning van de belangrijke rol van het bedrijfsleven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie waarderen de inzet om ondernemerschap bij onder meer ANBI’s en SBBI’s te stimuleren en faciliteren. Deze leden komen nog terug op de verdubbeling van de winstdrempel. Deze leden hebben op deze plaats vooral een vraag over de beperking van de mogelijkheid voor een integrale belastingplicht tot culturele instellingen. Waarom is gekozen voor deze beperking? Waarom wordt deze mogelijkheid niet ingevoerd voor alle ANBI’s en SBBI’s, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

In het voorgestelde artikel 5b van de AWR worden een aantal categorieën opgesomd. In deze lijst ontbreekt bijvoorbeeld sportbeoefening en volkshuisvesting, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Is hier bewust voor gekozen, en zo ja, waarom? Zo nee, wat is er op tegen om deze categorieën alsnog op te nemen? Is het daarnaast niet aan te bevelen een restcategorie op te nemen, waarmee de wet mee kan gaan in maatschappelijke ontwikkeling, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben al het nodige van gedachten gewisseld met de regering over de voorwaarden omtrent de aftrekbaarheid van de vrijwilligersvergoeding. Deze leden hebben over het voorgestelde nog de volgende vraag. Aangegeven wordt dat de ANBI in staat moet zijn de vergoeding uit te betalen. Wie bepaalt of de betreffende ANBI daar wel of niet toe in staat is en welke voorwaarden gelden om hier aan te voldoen? Benadeelt deze voorwaarde de kleinere ANBI’s niet, terwijl zij net afhankelijk zijn van de inzet van vrijwilligers als grotere ANBI’s, en van evenzeer algemeen nut zijn voor de samenleving?

Zoals al eerder aangegeven hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen bij de tweedeling in ANBI’s door de regering door culturele instellingen te bevoordelen ten opzichte van de rest. Hoe rechtvaardigt de regering deze tweedeling, en daarmee de bevoordeling van culturele ANBI’s? Indien deze bevoorrechting van culturele instel-lingen gerelateerd wordt aan de bezuiniging van de regering in de culturele sector horen deze leden graag waarom deze bevoorrechting niet opgaat voor instellingen gericht op ontwikkelingssamenwerking, welzijn, natuur en milieu, onderwijs, wetenschap en onderzoek, dierenwelzijn, jeugd- en ouderenzorg en bevordering van de democratische rechtsorde. Ook daar wordt immers op bezuinigd, zo vragen deze leden. En daarnaast, wat is een culturele instelling, en wie gaat bepalen of een instelling inderdaad een culturele instelling is? De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie vragen waarop de aanname is gebaseerd dat de hogere aftrekmogelijkheid leidt tot meer inkomsten voor culturele instellingen, en dat het niet gewoon bij de gever terechtkomt?

De multiplier voor culturele instellingen wordt gefinancierd door het beperken van de aftrek voor monumentenzorg. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn niet overtuigd van de noodzaak hiertoe. Kan de regering aangeven welk doorslaggevend belang zij hiervoor ziet behalve het financieren van de multiplier? Na onderzoek door PWC van deze faciliteit in 2009 was het oordeel van de regering dat deze efficiënt en effectief was, wat herhaald werd bij het Belastingplan 2011. Waarom dan nu beperken gezien de positieve woorden in de afgelopen jaren over deze faciliteit?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het belang dat aan SBBI’s moet worden toegekend, niet minder groot is dan het belang dat aan ANBI’s moet worden toegekend. Ook wordt de bijdrage van SBBI’s aan maatschappelijke thema’s een grote maatschap-pelijke winst genoemd. Kan de regering in het licht van deze argumentatie aangeven waarom zij toch een verschil in fiscale behandeling recht-vaardigt tussen ANBI’s en SBBI’s? Is enkel een budgettaire reden hiervoor niet onvoldoende, en wordt daarmee de eerder uitgesproken waardering niet genegeerd, zo vragen deze leden? Een van de redenen voor het handhaven van het verschil in behandeling tussen SBBI’s en ANBI’s lijkt het eigen belang van leden van SBBI’s te zijn. De indruk lijkt te ontstaan dat in geval van eigen belang de fiscale mogelijkheden beperkt moeten worden. Kan de regering in relatie hiermee toelichten waarom dan wel gekozen wordt voor de multiplier bij giften aan culturele instellingen? Bevordert deze multiplier ook niet het eigen belang in het geefgedrag, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Manieren van financieren, ook in de filantropische sector, zijn steeds in ontwikkeling, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Zoals is aangegeven in het rondetafelgesprek over de Geefwet kan het algemeen nut ook worden gediend door het verstrekken van leningen. Houdt het voorliggende wetsvoorstel voldoende rekening met deze mogelijkheid, zo vragen deze leden. Is de regering het met deze leden eens dat het verstrekken van dergelijke leningen voor de Belastingdienst geen grond mogen zijn om de ANBI-status te weigeren of in te trekken? En geldt hetzelfde niet ook voor ANBI’s die onroerend goed exploiteren, mits de opbrengst wordt ingezet voor het algemeen nut?

Artikel IV, onderdeel C (artikel 6 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969) De leden van de fractie van de ChristenUnie horen graag van de regering waarom gekozen is voor het op nihil stellen van de verliesjaren, in plaats van uit te gaan van de werkelijke verliessituatie. Het op nihil stellen verhoogt in theorie de winst, waardoor sneller de winstdrempel wordt bereikt van € 75 000, terwijl in werkelijkheid deze winst niet bereikt is.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

« Terug