Inbreng verslag wetsvoorstel Carola Schouten inzake Belastingplan 2012.

donderdag 13 oktober 2011

Inbreng verslag wetsvoorstel van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten inzake Belastingplan 2012.

Onderwerp:    Belastingplan 2012

Kamerstuk:    33 003

Datum:             13 oktober 2011

Inleiding
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend belastingplan. Het belastingplan is één van de belangrijke middelen om voornemens werkelijkheid te maken. Ook is de uitwerking van voornemens in het belastingplan zeer direct van invloed op burgers en bedrijven. Met aandacht hebben genoemde leden daarom het belastingplan doorgenomen, en willen zij de volgende vragen en opmerkingen met u delen.
In de inleiding wordt aangegeven dat met de voorgestelde maatregelen in het pakket Belastingplan 2012 uitvoering wordt gegeven aan de ambities van het kabinet in o.a. de Fiscale agenda. Valt hieronder ook het voornemen om de belasting op arbeid te verlagen, zo vragen deze leden? Of is de uitwerking van dit voornemen een van de te verwachten vervolgstappen, waarvan de regering aangeeft dat er nog verschillende te verwachten zijn waarvoor een breed draagvlak in de Kamer van belang is, zo vragen zij. Zo ja, waarom is het voorstel niet al in voorliggend belastingplan opgenomen, gezien de relatieve eenvoud van de maatregel? Zo nee, waarom niet? Kan de regering aangeven om wat voor vervolgstappen het dan wel gaat? 

1.1.1. Vereenvoudiging

‘Het kabinet heeft vereenvoudiging hoog in het vaandel staan. Het belastingstelsel moet en kan eenvoudiger en begrijpelijker’, zo is te lezen in toelichting op het belastingplan 2012. Aan de andere kant is te lezen, onder 1.1.2 dat ‘Voorts moet het saldo van inkomsten en uitgaven, het begrotingstekort, binnen de perken worden gehouden. Het kabinet wil de toekomstige generaties niet opzadelen met de gevolgen van aanzienlijke begrotingstekorten.’ Wat heeft voor de regering meer prioriteit, het financieren van overheidsuitgaven en het terugdringen van het overheidstekort, of vereenvoudiging en dus afschaffen van een aantal belastingen?

1.1.2 Soliditeit

Dit kabinet heeft, terecht, de wens om het huishoudboekje van de staat in balans te brengen. Maar waarom wordt, in het kader van de gewenste soliditeit, dan genoegen genomen met een drastisch lagere BPM? En onder dezelfde noemer wel kindmaatregelen genomen die geld opleveren? Kunnen deze leden concluderen dat het gezin lager in rangorde staat bij dit kabinet dan de autorijder?

1.1.3. Fraudebestendigheid

Waardering voor pogingen om fraude te bestrijden. De leden van de ChristenUniefractie kan niet anders dan instemmen met de woorden van de regering dat fraude schadelijk is voor de schatkist en voor het maatschappelijk draagvlak voor belastingheffing. Genoemde leden hebben nog wel enkele vragen over de voorgestelde maatregelen. Zij zullen in de inbreng op het wetsvoorstel Overige Fiscale maatregelen hier nader op ingaan.

1.2 Horizonbepaling
Er wordt gekozen voor het invoeren van een horizonbepaling voor een drietal belastinguitgaven. Waarom wordt dit beperkt tot drie maatregelen, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie, in navolging ook van de RvS?

Concrete maatregelen

2.1 Afschaffen kleine belastingen

Voorgesteld wordt een aantal kleine belastingen af te schaffen, onder verwijzing naar een rapport van de OESO waaruit blijkt dat Nederland alle negen hoofdvormen van heffingen kent. Kan de regering aangeven waarom dat een probleem zou zijn voor een solide en eenvoudig belastingstelsel? En welke hoofdvormen van heffing verdwijnen er nu met het schrappen van 7 ‘kleinere’ belastingen? Aangegeven wordt dat het instrumentalisme hierdoor zal afnemen. Welke redenen heeft de regering naast vereenvoudiging om over te gaan tot afschaffen van specifieke belastingen? Is er voldoende geld in het laatje waardoor deze kleine belastingen geschrapt kunnen worden? Zijn de doelen bereikt waarvoor de te schrappen belastingen in het leven zijn geroepen? Kan hieruit geconcludeerd worden dat voor deze regering geldt dat vereenvoudiging voor het bereiken van specifieke doelen gaat?
Zijn er niet financieel betere tijden voor te stellen om vereenvoudigingen voor te stellen die gepaard gaan met ruim 800 miljoen inkomstenderving, zo vragen deze leden, daarbij gesteund door vragen van de RvS?
In de toelichting wordt tevens gesproken over irritaties bij burgers en bedrijven over de veelheid aan belastingen. Kan de regering deze aanname onderbouwen? Is het niet meer de hoogte van de totale omvang aan belasting dan de combinatie van verschillende heffingen die tot irritatie leidt, zo vragen deze leden? PM:Iets positievere insteek voor bedrijven kiezen?
Wat zijn de exacte negatieve duurzaamheids gevolgen (in fijnstof, CO2 of andere relevante norm) van het afschaffen van grondwater-, leidingwater-,afvalstoffen-, en verpakkingsbelasting? Hoe verhoudt het afschaffen van deze belastingen zich met internationale verplichtingen op het gebied van duurzaamheid? Wat zijn de effecten van het afschaffen van de kleine belastingen voor de belastingdruk op de ondernemingen die deze belastingen betalen? (zie ook MvT pag 53)

2.1.1 Afschaffen afvalstoffenbelasting
Een van de voorgestelde belastingen om af te schaffen is de afvalstoffenbelasting. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn nog niet overtuigd van de wenselijkheid hiervan. Is de afvalstoffenbelasting juist niet een heel gerichte belasting, die goed uit te leggen is? En op wat voor manier is het feit dat er 30 belastingplichtingen zijn een argument om deze belasting af te schaffen, evenals de redenering dat alle afvalstoffen die op een stortplaats terechtkomen vrijwel geheel afkomstig zijn van het bedrijfsleven, zo vragen deze leden?

Kan de regering daarnaast aangeven wat de zijn inkomsten uit de afvalstoffenbelasting, verdeeld over het reguliere en lage tarief in de afgelopen drie jaren? Hoeveel is de afgelopen jaren gebruik gemaakt van de facilitering voor het afgraven van oude stortplaatsen? Is dit verrekend in de inkomsten van de afvalstoffenbelasting of wordt dit als aparte uitgave gezien?

2.1.2 Afschaffen grondwaterbelasting en 2.1.5. Afschaffen belasting op leidingwater

Ook over het afschaffen van de belasting op grondwater en leidingwater hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie enkele vragen. Afschaffen van deze belastingen is voor deze leden in dit stadium nog geen optie, gezien de opbrengst en gezien de waarde van water als collectief goed. Kan de regering aangeven hoe zij ‘kleine’ belasting definieert, in relatie tot de opbrengst van in het bijzonder de grondwaterbelasting? Geldt de genoemde reden voor invoer destijds, nl verwerven van algemene middelen, nu niet meer? Gaat vereenvoudiging van het stelsel boven het verwerven van inkomsten, ook in financieel krappe tijden, zo vragen deze leden? Ook geeft de regering in de toelichting aan dat bij de invoering destijds ‘daarnaast werd beoogd de lastendruk te verschuiven van de arbeid naar consumptie’. Sluit dit niet naadloos aan bij de visie van de regering zoals aangegeven in de Fiscale Agenda, waarin ook voorgesteld werd de belasting op arbeid te verlagen en op consumptie te verhogen? Waarom kiest de regering er nu voor om water als consumptiegoed uit te zonderen van belastingheffing? Is juist water als collectief goed niet bij uitstek belastingheffing waard?
Deze leden zijn ook benieuwd naar de verhouding tussen het voorstel tot afschaffen van de beide belastingen en de Kaderrichtlijn Water.  Is voor het afschaffen van de grondwaterbelasting en de leidingwaterbelasting onderzoek gedaan naar de vraag hoe Nederland kan voldoen aan het vereiste van art 9 Kaderrichtlijn water over kostenterugwinning? Is de regering het met deze leden eens dat de provinciale belastingen niet wezenlijk aan kostenterugwinning kunnen gaan bijdragen?

Kan de regering aangeven of een actuele analyse is gemaakt van de door de Kaderrichtlijn water gevraagde prijsprikkels voor gebruik van water i.c. de belasting op de levering van waterdiensten? Is de regering van mening dat voor het zuinig gebruik van water nu en in de toekomst extra aandacht is vereist, mede met het oog op toename van de kans op droogte tgv klimaatverandering, en zo ja, hoe past het afschaffen van beide belastingen daarbij? Kan de regering aangeven welke instrumenten in het kader van de Europese resource strategy worden ontwikkeld, zowel door lidstaten als door de Europese Commissie, met het oog op een zuinig watergebruik?  

Ten slotte op dit punt. Aangegeven wordt dat het slecht gaat om 60 belastingplichtigen, met name leidingwaterbedrijven, die met deze belasting te maken hebben. Maar, zoals ook wordt gemeld, wordt deze belasting doorberekend aan afnemers. Hoe wordt verzekerd dat het afschaffen van deze belasting ook weer wordt doorberekend aan de afnemers, zodat het afschaffen ten goede komt aan de daadwerkelijke betalers en het voordeel niet blijft steken bij de leidingwaterbedrijven?

2.1.3 Afschaffen belasting op pruim- en snuiftabak
In de MvT wordt aangegeven dat pruimtabak en snuiftabak slechts in zeer kleine hoeveelheden wordt verkocht. Is een inschatting gemaakt van de mogelijke toename van het aantal gebruikers van pruim en snuiftabak, nu dat door afschaffing van de belasting en daarmee de prijsdaling een alternatief kan vormen voor rokers? En op wat voor manier heeft het gezondheidsaspect een rol gespeeld bij de overwegingen die hebben geleid tot het voorstel tot afschaffing, en hoe verhoudt dit voorstel zich tot het huidige preventiebeleid, waarin wordt gesteld dat het van belang is om de (volks)gezondheid te verbeteren? Kan de regering aangeven wat de kosten en wat de opbrengsten zijn van deze belasting?

2.1.4 Afschaffen belasting op alcoholvrije dranken
De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen zich wat voorstellen bij het voorstel tot afschaffen van de belasting op alcoholvrije dranken. Maar zij willen graag een nadere onderbouwing van de keuze om ‘vanwege het budgettaire beeld’ dit niet per 2012 maar pas per 2013 te doen. Wat zijn de redenen om deze belasting, en bijv., ook de belasting op leidingwater, pas per 2013 afschaffen, en andere belastingen, zoals grondwaterbelasting, al per 2012? Ligt het niet meer voor de hand om in het kader van vereenvoudiging eerst de belasting op alcoholvrije dranken al af te schaffen, gelet op de mate van complexiteit, en het afschaffen van de belasting op grondwater uit te stellen gezien de opbrengst?
(PM check RvS)

2.1.6 Afschaffen verpakkingenbelasting
In het rijtje van af te schaffen belastingen in het kader van de vereenvoudiging wordt ook de verpakkingenbelasting genoemd. In lijn met hetgeen door de RvS is opgemerkt: in hoeverre levert het voorstel werkelijk een vereenvoudingswinst op? Het bedrijfsleven moet immers aan rapportageverplichtingen uit het Besluit verpakkingen blijven voldoen en zal zelf een systeem moeten ontwikkelen. In antwoord op vragen van de RvS hierover wordt aangegeven dat medio 2012 hierover gerapporteerd zal worden. Waarom is er niet voor gekozen eerst het initiatief vanuit het bedrijfsleven af te wachten alvorens de belasting af te schaffen?  Kan de regering aangeven wat het effect is geweest van de verpakkingsbelasting op de prijsontwikkeling van artikelen, zo vragen deze leden? Welke prijsdrukkende effecten zijn te verwachten van het afschaffen van de verpakkingsbelasting?

2.1.7 Afschaffen Eurovignet

In navolging bij het gevraagde bij het voorstel tot afschaffen van de verpakkingenbelasting per 2013: waarom kiest de regering voor het opnemen in het voorliggende belastingplan als het afschaffen van het Eurovignet voorzien is in 2013, en voorzien is dat het belastingplan 2013 er ook aandacht aan zal besteden, zo vragen deze leden? 

2.2 Vennootschapsbelasting

Wel of niet aandacht aan besteden (zie mail Sjaak de Pagter)

Renteaftrekbeperking overnameholding

Carola? Mailwisseling André Verduijn

2.2.6 Research & Development aftrek

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn het eens met de regering dat het belangrijk is innovatie bij bedrijven te stimuleren. Deze leden vragen nadere toelichting op de keuze voor het generieke karakter van de RDA. Op welke manier wordt innovatie direct gestimuleerd door deze regeling? Op welke manier gaat de regering dit inzichtelijk maken, ook in het licht van het recente rapport van de Algemene Rekenkamer over innovatiebeleid, waarin wordt gemeld dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van innovatiestimuleringen in de periode 2003-2010 niet zijn vast te stellen? Genoemde leden vragen of het uitbesteden van onderzoek aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen onder de RDA valt. Zo nee, waarom niet?

3.1 Zelfstandigenaftrek
‘Ondernemers met de ambitie om door te groeien verdienen een steuntje in de rug.’ ‘Het kabinet wil winst maken belonen.’ Kan de regering deze motivatie voor het aanpassen van de zelfstandigenaftrek nog eens nader toelichten, gelet op de uitgangspunten voor dit belastingplan, waaronder het verminderen van het aantal regelingen voor nevendoelen, zoals aangegeven in de inleiding? Het stimuleren van winst en bevorderen van groei is toch gewenst gedrag stimuleren, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie?
Deze leden hebben ook over het voorstel zelf enkele vragen. Zij zien de voordelen van een uniform bedrag, zoals de evenrediger behandeling van werknemers en zelfstandigen en het loslaten van de rem op groei. Maar over de uitwerking voor de grote groep van zelfstandigen blijven nog vragen open. Is er een inschatting gemaakt van de gevolgen van het voorstel voor de groep ondernemers met winst tot 20.000 euro? Heeft het kabinet inzicht in het aantal ondernemers in deze categorie? Wat zijn de te verwachten effecten van de verandering van de zelfstandigenaftrek voor het aantal startende ondernemers en welke fiscale vervangende prikkels zitten er in het belastingplan om startende zelfstandigen te ondersteunen? Is het de regering duidelijk wat te de te verwachten effecten zijn van de verandering van de zelfstandigenaftrek in het geval van een economische crisis? En welke vervangende fiscale stabilisatoren zitten er in het belastingplan om een onverwachte inkomensachteruitgang voor zelfstandigen op te vangen?
Waarom is er voor gekozen om het uniforme bedrag niet langer meer te indexeren? Is de inschatting van deze leden juist dat het niet-indexeren in feite betekent dat hiermee op termijn de zelfstandigenaftrek wordt afgeschaft?

Verkenning winstbox

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn zeer geïnteresseerd in de verkenning van de winstbox. Kunnen zij er van uitgaan dat in de eerste helft van 2012 de eerste resultaten van de aangekondigde verkenning beschikbaar zijn?

3.2 Kindregelingen

Onder het motto van het gezond maken van de overheidsfinanciën wordt er een aantal aanpassingen voorgesteld binnen het stelsel kindregelingen. Een daarvan is het geleidelijk afbouwen van de uitzonderingen op de uitkeerbaarheid van de heffingskorting, o.a. voor gezinnen met jonge kinderen. De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat dit voorstel uitgaat van een erg eenzijdige kijk op het combineren van werk en zorg en een bijzonder smalle blik alleen gericht op tweeverdieners. Kan de regering deze leden voorrekenen wat het schrappen van deze uitzonderingen in financiële zin op gaat leveren? En is een inschatting gemaakt van de maatschappelijke kosten van het schrappen van de heffingskorting, bijvoorbeeld toenemende zorgkosten omdat mantelzorg zonder de gecombineerde heffingskorting te duur wordt voor partners of een afnemend aantal vrijwilligers in onze maatschappij?
De leden van de fractie van de ChristenUnie beoordelen graag  de verschillende voorstellen van de afgelopen periode met betrekking tot kindregelingen in hun samenhang. Immers, bij elkaar opgeteld kunnen de verschillende voorstellen van deze regering een behoorlijke negatieve impact hebben op het besteedbaar inkomen in een gezin. Kan de regering in dat verband aangeven wat de cumulatieve effecten zijn op het huishoudinkomen van de wijziging van de kindregelingen via het belastingplan en de invoering van een huishoudinkomenstoets in de sociale zekerheid voor een gezin (1,5x modaal) met één (inwonend) kind (-30) welke recht heeft op gedeeltelijk jong gehandicapte uitkering, maar die geen studiefinanciering of waarvoor geen kinderbijslag wordt ontvangen?

Vitaliteitsplan

 Hoe wordt in de overgangsregeling voor de levensloopregeling rekening gehouden met mensen die vallen onder de FLO uittredingsregeling voor zware beroepen, zoals brandweer en ambulance, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. En hoe wordt rekening gehouden met afspraken tussen sociale partners waarbij opbouw van levenslooptegoeden onderdeel is van CAO-afspraken? Kan de regering daarnaast aangeven wat de reden is achter de keuze voor een bedrag van 3000 euro als minimum bedrag om de levensloopregeling voort te kunnen zetten? Hoe pakt deze ondergrens van 3000 euro uit voor de verschillende deelnemers, bijv. jonge agenten die nog maar net begonnen zijn met sparen maar waarvoor de levensloopregeling een belangrijk onderdeel uitmaakt van CAO-afspraken?
Via de levensloopregeling is in sommige gevallen voor behoorlijke bedragen gespaard, soms meer dan100.000 euro, onder meer om vervroegd uittreden te financieren. In hoeverre komt de overgangsregeling, of de mogelijkheid over te stappen op het vitaliteitssparen, tegemoet aan deze categorie spaarders? Is de nieuwe regeling niet te beperkt voor deze groep mensen, aangezien opname uit het vitaliteitssparen na het bereiken van de 62-jarige leeftijd wordt beperkt tot 10.000 euro per jaar? Is het gespaarde in de levensloopregeling onder het nieuwe regime beschikbaar als overbrugging richting pensioen, voor iedereen die daar gebruik van wenst te maken, en ook voor meer dan 10.000 euro, zo vragen deze leden?

Kan de regering aangeven wat het totaal bedrag is dat iemand met respectievelijk 1x, 1,5x of 2x modaal aan werk-, doorwerk of andere bonussen uit het vitaliteitspakkets kan opsparen tot zijn 65ste verjaardag? En is het opgebouwde vitatiliteitsspaartegoed voor elk doel beschikbaar? Hoe verhouden de door de staatsecretaris genoemde doelen voor het spaartegoed zich met het bedrag van €10.000? Is hierbij ook rekening gehouden met het mogelijke verstrekken van mantelzorg? Wat zijn de financiële gevolgen voor een werknemer van boven de 61 wanneer deze in een bepaald jaar meer dan € 10.000 van zijn opgebouwde tegoed binnen de vitaliteitsspaarregeling benut? (MvT p68)

Ten slotte op dit punt. De regering is voornemens per 2012 de levensloopregeling af te schaffen. De regelingen uit het vitaliteitspakket, zoals de werkbonus en het vitaliteitssparen worden echter pas in 2013 ingevoerd. Waarom is niet gekozen voor het op elkaar laten aansluiten van beide regelingen, zo vragen deze leden? Zijn daar andere dan budgettaire redenen voor? 

3.4 Nieuwe renteregeling

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben zich verbaasd over de uitwerking van de nieuwe renteregeling. Zij zijn het met de regering eens dat voorkomen moet worden dat mensen bewust gaan ‘sparen’ via de Belastingdienst. Maar deze leden krijgen de indruk dat het hier voorgestelde verder gaat dan dat tegengaan. Kan de regering aangeven aangeven waarom bijvoorbeeld ook mensen die er voor kiezen het te betalen bedrag op hun aanslag eerst te betalen maar tegelijk wel bezwaar  maken tegen hun aanslag geen rentevergoeding krijgen over het terug te ontvangen bedrag wanneer zij na beroep gelijk hebben gekregen? De Belastingdienst heeft immers gedurende die tijd over dat geld kunnen beschikken? Leidt het voorgestelde in feite niet tot sparen van de fiscus bij de belastingplichtige, zo vragen deze leden?

5.1 Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting
Afgelopen zomer heeft het de regering een verlaging van de overdrachtsbelasting geïntroduceerd. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om slechts dit beperkte onderdeel van de regelingen voor de huizenmarkt te veranderen, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Waarom is niet gekozen voor een gecombineerde aanpak van enerzijds verminderen van de fiscale voordelen, met name een afbouw in de hypotheekrenteaftrek, en dat verlies te compenseren met het verlagen van de overdrachtsbelasting? Waarom is ervoor gekozen de enorme fiscale last vanuit de huidige inrichting van de Nederlandse woningmarkt te verzwaren met nog meer fiscaal voordeel door de verlaging van de overdrachtsbelasting, zo vragen deze leden? Hoe moeten de genoemde leden de woorden van minister de Jager ten aanzien van de verhoging van de NHG dan duiden, als hij stelt dat met een te hoog garantiebedrag de schatkist voor grote bedragen kan worden aangesproken, en dat hij geen noodzaak ziet voor zo’n grote overheidsrol op de markt. Vergroot de regering met het verlengen van de verlaging van de overdrachtsbelasting deze rol niet verder?

Dan over de verlenging van de overdrachtsbelasting zelf nog enkele vragen. Is van te voren een inschatting gemaakt van het te verwachten effect, en zo ja, wat was het ingeschatte effect op de verkoop van huizen? Wat was de schatting dat deze verlaging de staat zou gaan kosten? Voldoet de verlaging van de overdrachtsbelasting aan de verwachtingen, en zo ja, wat was de groei in verkoop als gevolg van de verlaging?  Zo nee, waarom kiest de regering er dan toch voor om de verlaging van de overdrachtsbelasting te verlengen? Waarom is de regeling op de 15van de maand ingegaan? Zijn er geen claims ingediend door mensen die in de dagen voorafgaand aan de 15e een huis hebben gekocht? Ten slotte, wordt nu al nagedacht over de verwachtte negatieve gevolgen voor de woningmarkt van de tariefverhoging zoals die is voorzien per juli 2012?

5.2 Uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenregeling
De maximum dotatie van ondernemers aan de oudedagsreserve wordt verlaagd met 2500 euro. Daar staat een verlenging tegenover van de mogelijkheid om de pensioenregeling na ontslag voort te zetten, van 3 jaar na 10 jaar. Kan de regering aangeven hoe deze verlaging uitpakt voor de groep ondernemers die niet uit een dienstverband komen, of al veel langer ondernemen dan 10 jaar? En op wat voor manier wordt verzekerd dat ook werkelijk gebruik kan worden gemaakt van de verlengde voortzetting? Zijn er afspraken met pensioenuitvoerders om mee te werken aan de vrijwillige voortzetting, zo vragen de leden van de fractie van de  ChristenUnie.

5.5 30% regeling

De 30%-regeling voor buitenlandse werknemers heeft een inkomenseis en een toets op specifieke deskundigheid. Zijn er cijfers beschikbaar over de omvang van de groep waarvoor specifieke deskundigheid getoetst moet worden en in welke sectoren komt dit het meest voor?
Welke gevolgen verwacht de regering van de wijziging van de 30%-regeling voor Nederland als vestigingsland voor hoogopgeleiden? Op welke manier wordt voorkomen dat budgettaire gevolgen van de 30%-regeling voor onderwijsinstellingen met een groot aandeel buitenlandse docenten niet worden afgewenteld op de kwaliteit van onderwijs?

Overig

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nogmaals de aandacht van de regering voor het nieuwe fiscale regime zoals dat met ingang van 1 januari 2010 in box 2 Wet IB 2001 geldt voor de bedrijfsopvolging van de aanmerkelijkbelanghouder. Onder dit nieuwe regime doet zich een probleem voor wat betreft doorschuiving van een aanmerkelijk belang-claim bij overlijden van de aandeelhouder in een BV die geen onderneming heeft, maar bijvoorbeeld beleggingen, pensioenvoorzieningen e.d. ('beleggings-BV's'). Deze  doorschuifregeling zit nu in feite zo in elkaar dat echtgenoten gestimuleerd worden om in het zicht van overlijden hun huwelijksgoederengemeenschap (partieel) te verdelen en daarbij alvast de ab-aandelen op naam van de vermoedelijke langstlevende te zetten. Aldus kan men de ab-claim in de aandelen doorschuiven, terwijl dat bij vererving (dus na overlijden) niet meer zou kunnen en over de ab-claim afgerekend zou moeten worden. Deze inrichting van de wet moedigt dus aan tot fiscaal gedrag in het zicht van overlijden. Bovendien leidt de huidige vormgeving van de doorschuifregeling tot ongelijke uitkomsten in de situatie van plotseling overlijden en in de situatie van 'ziek worden en het overlijden zien aankomen’. Deelt de regering de visie van deze leden dat dit een ongewenste situatie is? Verdient een algemene doorschuifmogelijkheid van de ab-claim voor zover de aandelen geërfd worden door een echtgenoot niet de voorkeur, zo vragen deze leden van de ChristenUnie-fractie. Wat zou er bjivoorbeeld op tegen zijn om de ruime toepassing van de doorschuifregeling van art. 4.17a Wet IB 2001 op te rekken naar iedere langstlevende echtgenoot en mogelijk zelfs tot de ‘fiscale partner’ van de ab-houder, zo vragen deze leden? (verwijzen naar artikel? Meerdere opties noemen, zie pnt 7 artikel?)[1]

Heffingskorting maatschappelijke beleggingen
Afgelopen jaar is door de leden van de fractie van de ChristenUnie aandacht gevraagd voor de heffingskorting op Groen beleggen, en is uiteindelijk in het Belastingplan 2011 een geleidelijke afbouw in vier jaar in plaats van direct afschaffen geregeld. Naar nu blijkt is zelfs de eerste stap in een geleidelijke afbouw funest voor de groenfinancieringen. Grote bedragen, oplopend tot 700 miljoen, stromen uit fiscaal groene producten en de onzekerheid is groot bij ondernemers die hebben geïnvesteerd in innovatieve en duurzame producten in verband met dreigende tussentijdse renteverhoging. Kan de regering de keuze voor afbouw van deze regeling nog eens nader onderbouwen in het licht van de recent gepubliceerde keuze voor een impuls voor innovatieve ondernemers middels fiscale instrumenten (de RDA), zo vragen deze leden? En hoe verhoudt de keuze tot afbouw zich met de recent gesloten Green Deal tussen regering en VNO-NCW, MKB Nederland, LTO en stichting Natuur & Milieu, waarin het volgende wordt aangegeven: ‘partijen zullen op korte termijn een onderzoek initiëren naar de vraag in hoeverre de financiering van rendabele duurzaamheidsinitiatieven kan worden ondersteund door aanpassing van het huidige fiscale milieu- en energie investerings- en stimuleringsinstrumentarium, en dit beter te laten aansluiten op de behoeften van de markt. Hierbij zal onder meer de samenhang met de fiscale faciliteit Groen Beleggen en de Regeling Groenprojecten 2010 worden betrokken. Het instrumentarium wordt mede beoordeeld op de kosteneffectieve bijdrage aan de energie- en klimaatdoelstellingen.’

Deze leden herinneren de regering daarnaast aan de toezegging gedaan aan de Eerste Kamer om de impact van de afschaffing van de heffingskorting Groen Beleggen te monitoren en de uitspraak open te staan voor alternatieve oplossingen. Kan de regering aangeven wat de resultaten zijn van de genoemde monitoring? Staat de regering open voor alternatieven binnen het bestaande budgettaire kader? (PM alternatief al invoegen??) Bijvoorbeeld zoals aangedragen door de Nederlandse Vereniging van Banken om vanaf 1 januari 2012 de heffingskorting voor de belegger op 0,7% vast te zetten bij een maximaal volume van de inleg van ruim € 4,1 miljard. In dit alternatief daarnaast € 50 miljoen extra bespaard ten opzichte van de met het belastingplan 2011 aangenomen begroting (lopend van 2011 tot 2015). Graag reactie.

Verlengen willekeurige afschrijving

Tijdens de crisis van 2008 is ter ondersteuning van bedrijven in economisch moeilijke tijden de willekeurige afschrijvingsregeling geïntroduceerd. Deze regeling blijkt goed te werken, en is voor sommige bedrijven sterk bepalend geweest in de keus voor het doen van grote investeringen. De omstandigheden zijn nu nog steeds niet dusdanig verbeterd ten opzichte van de situatie van 2008. Is de regering met deze leden van mening dat in dat verband verlenging van de willekeurige afschrijving een benodigde steun in de rug is voor het bedrijfsleven? Hoeveel kost het om de regeling een jaar te verlengen? Wat zijn de gevolgen van verlenging voor de ontwikkeling van het EMU-saldo? Is een inschatting te geven van de baten van deze regeling, gelet op de bijdrage hiervan aan bijv. werkgelegenheid en economische groei? Zo ja, wat levert deze regeling (op termijn) op? 


[1] MEVR. MR. DR. S.J. MOL-VERVER, Weekblad voor Fiscaal Recht, HET NIEUWE FISCALE REGIME VOOR DE GEHUWDE AANMERKELIJKBELANGHOUDER. EEN NADERE BESCHOUWING.

7 Richting voor een uitwerking van het alternatief waarbij de beperking van doorschuifregeling wordt opgeheven voor zover aandelen toekomen aan de langstlevende

Bij een heroverweging van het alternatief om de overgang naar de langstlevende van de aandelen zonder beperking te laten plaatsvinden, speelt ook de vraag naar de concrete uitwerking van de regeling. Hierbij zijn onder meer de volgende richtingen te onderscheiden. Minst verregaand is het toepassen van de ruime doorschuifregeling van art. 4.17 Wet IB 2001 bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap in geval van overlijden voor zover de aandelen van de erflater worden toegedeeld aan de langstlevende echtgenoot. Echter, voorafgaand aan deze verdeling naar aanleiding van het overlijden heeft de fictieve vervreemding bij de erflater al plaatsgevonden met als gevolg dat reeds is afgerekend over het aanwezige beleggingsvermogen. In zoverre biedt dit alternatief derhalve nauwelijks een oplossing. Een oplossing die aanhaakt bij het moment waarop de fictieve vervreemding wordt geconstateerd, is het schrappen van de beperking tot ondernemingsvermogen in de doorschuifregeling van art. 4.17a Wet IB 2001 voor zover de langstlevende waarmee de erflater in gemeenschap van goederen is gehuwd, de erfrechtelijke verkrijger is.[39] Het stellen van de voorwaarde dat de echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, impliceert echter een fiscaal voordelige behandeling van deze echtgenoten in vergelijking tot echtgenoten die huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld.[40] Immers, in beide gevallen worden aandelen in fiscale zin toegerekend aan de erflater[41] en vindt bij het overlijden een fictieve vervreemding plaats met afrekening als uitgangspunt. In hoeverre vervolgens een doorschuifregeling van toepassing is als de aandelen toekomen aan de langstlevende, is mede afhankelijk van het gekozen huwelijksgoederenregime. Is dat gemeenschap van goederen dan werkt de doorschuifregeling van art. 4.17a Wet IB 2001 zonder beperking tot het materiële ondernemingsvermogen en zijn dit huwelijkse voorwaarden dan betekent dit doorschuiving met beperking. Een uitkomst die naar mijn mening niet past binnen het actuele streven naar leefvormneutraliteit.[42] Gelet op het voorgaande zou een meer verregaande invulling van dit alternatief zijn om de ruime toepassing van de doorschuifregeling van art. 4.17a Wet IB 2001 op te rekken naar iedere langstlevende echtgenoot en zelfs tot de ‘fiscale partner’[43] van de ab-houder. Gevolg daarvan zou zijn dat bij de toepassing van de doorschuiffaciliteit bij overlijden geen onderscheid wordt gemaakt tussen ondernemingsvermogen en beleggingsvermogen voor zover de erfrechtelijke verkrijger de langstlevende fiscale partner is van de erflater. Ook hierbij geldt de eerdergenoemde verzorgingsgedachte als rechtvaardiging, aangevuld met het streven naar leefvormneutraliteit. Bovendien benadruk ik nogmaals dat het slechts een tijdelijk heffingsuitstel betreft ter zake van het beleggingsvermogen. Kortom, bij een heroverweging van dit alternatief zal ook de concrete uitwerking daarvan nog nadere overweging vereisen.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

 

 


« Terug