Bijdrage Irak-debat
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Allereerst feliciteer ik collega Van Gennip. Ik heb
grote waardering voor haar inbreng. Dit klinkt misschien gek uit
mijn mond, want ik ben relatief nieuw en zij is veel langer aan de
gang in het politieke bedrijf.
De omstandigheden waaronder de Nederlandse regering vier jaar
geleden met instemming van de fractie van de ChristenUnie politieke
steun heeft verleend aan de inval in Irak zijn volstrekt duidelijk
en al verschillende keren in de Kamer aan de orde geweest. Niet de
aanwezigheid van massavernietigingswapen, maar het feit dat Saddam
Hoessein jarenlang weigerde gehoor te geven aan de opeenvolgende
resoluties van de VN-Veiligheidsraad en het feit dat hij
uiteindelijk de resolutie 1441 naast zich neerlegde, vormden de
aanleiding voor militair ingrijpen in Irak. Dat was voor ons
aanleiding om daaraan politieke steun te verlenen.
Wat mijn fractie betreft is er dan ook geen enkele aanleiding om de
legitimiteit van dit besluit ter discussie te stellen. De
aantijgingen die onlangs in het radioprogramma Argos en het
tv-programma Reporter werden geuit over de militaire betrokkenheid
van Nederland bij de inval in Irak en het bij voorbaat aansturen op
het verlenen van steun aan de oorlog worden wat mijn fractie
betreft in de brief van maandag 2 april overtuigend
ontkracht.
De argumenten voor de besluitvorming zijn eerder besproken in
diverse Kamerdebatten. Ik heb de Handelingen er nog eens op
nageslagen en ik ben onder de indruk. Het is me nogal een rijtje.
Er waren uitgebreide debatten op 26 juni 2003, 28 augustus 2003, 19
februari 2004, 20 april 2004 en zo gaat het door tot 6 oktober
2005. Daarna zijn er nog vele Kamervragen gesteld en zijn er moties
ingediend. Er zijn brieven gestuurd over de MIVD-rapporten, om maar
niet te spreken over vertrouwelijke overleggen met de CIVD over
Irak.
Het zou goed zijn om het verleden nu eindelijk te laten rusten en
ons te concentreren op de toekomst. Daarom was mijn fractie ook
blij met de actualisering in de brief van 2 april over de situatie
in Irak op dit moment. Er zijn nog vele inspanningen nodig om de
stabiliteit en de veiligheid in Irak te herstellen. Nederland zet
zich daarvoor in door een bijdrage te leveren aan een
NAVO-trainingsmissie. Mijn fractie vindt het hoopgevend dat er
onlangs in Bagdad een regionale conferentie heeft plaatsgevonden,
waaraan naast de permanente leden van de Veiligheidsraad ook de
buurlanden Syrië en Iran deelnamen.
Duurzame stabiliteit in Irak kan niet worden bereikt zonder
medewerking van omliggende landen. In hoeverre worden er
daadwerkelijk vorderingen gemaakt als het gaat om het op gang
brengen van het verzoeningsproces dat in het
Hamilton-Baker-voorstel wordt gesuggereerd en in hoeverre spelen de
voorwaarden voor met name de betrokkenheid van Iran en Syrië
daar nog een rol in? In het Hamilton-Baker-initiatief is een aantal
voorwaarden neergelegd en ik vraag mij af in hoeverre daar in de
aanloop naar een volgende conferentie rekening mee wordt
gehouden.
Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de humanitaire situatie
in Irak en de situatie van de vluchtelingen. Het is goed dat de
Nederlandse regering zich bereid heeft verklaard om meer middelen
ter beschikking te stellen. Er is echter meer nodig dan alleen
financiële middelen. Syrië en Jordanië zijn volgens
hulporganisaties onvoldoende in staat om de grote stromen
vluchtelingen op te nemen. Klopt het dat de Syrische en Jordaanse
autoriteiten hulporganisaties geen toegang verlenen tot hun
grondgebied? Ziet de minister mogelijkheden om met Syrië en
Jordanië en wellicht met andere landen in de regio gesprekken
aan te knopen om erop aan te dringen de hulporganisaties wel toe te
laten? Dan kunnen vluchtelingen de noodzakelijke hulp
krijgen.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. De heer Voordewind zegt dat met instemming van de
fractie van de ChristenUnie toen politieke steun is gegeven. Zou de
fractie toen ook met militaire steun hebben ingestemd?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mijn fractievoorzitter heeft daar toentertijd wel over gesproken,
maar er geen oordeel over uitgesproken, omdat dat toen niet aan de
orde was en er meer informatie nodig zou zijn geweest om die
afweging te maken. Wij hebben toen expliciet gesproken over een
politieke steun, gezien resolutie 1441 en de gebrekkige uitvoering
daarvan.
De heer Pechtold (D66):
Hoe zou de heer Voordewind oordelen als nu of op een later moment
alsnog blijkt dat er wel militaire steun vanuit Nederland is
geweest, voorafgaand aan of op het moment van de voorbereidingen?
Hij heeft gezegd dat dit voor hem nog steeds niet is aangetoond,
maar hoe oordeelt hij als dat alsnog mocht blijken?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mij is altijd geleerd, niet in te gaan op als, danvragen. Dat doe
ik nu dus ook niet.
De heer Pechtold (D66):
Dat vind ik een dun antwoord, want er zijn allerlei vermoedens van
militaire aanwezigheid. Ik heb er een reeks van vragen over
gesteld. U gaat er niet op in. U stelt terecht wel vragen over de
huidige situatie. Het zou ook aardig zijn om daar iets over te
horen. Wij kijken nu evenwel terug om vooruit te kunnen kijken. Als
dadelijk uit het antwoord blijkt dat er sprake is geweest van
militaire aanwezigheid, hoe duidt u dat dan?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U spreekt terecht over vermoedens. Ik heb de programma's ook
gezien. Die overtuigden mij er niet van dat Nederland wel militair
betrokken is geweest bij die oorlog. Ik heb netjes de brief
afgewacht die wij op 2 april hebben gekregen. Daarin wordt klip en
klaar bevestigd dat er, zoals in voorgaande jaren in debatten is
gemeld, geen militaire steun is verleend. Ik zie geen reden om ons
standpunt te wijzigen.
De voorzitter:
Een korte laatste interruptie, mijnheer Pechtold.
De heer Pechtold (D66):
Dank, voorzitter. Hoe duidt de heer Voordewind het dat vanuit de
Defensieorganisatie waarvoor zijn minister nu verantwoordelijk is,
door een belangrijk iemand als oud-opperbevelhebber Couzy de
uitspraak is gedaan dat het onbestaanbaar is dat er geen onderzoek
komt?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik sta hier niet om de heer Couzy ter verantwoording te roepen of
hem vragen te stellen. Ik heb te maken met een regering met
ministers. Goed dat de brief van 2 april er is gekomen. Net als de
heer Van Baalen zeg ik dat ik vertrouwen heb in dit kabinet. Ik heb
vertrouwen in de ministers. Als de ministers klip en klaar in de
brief van 2 april aangeven dat er absoluut geen militaire
betrokkenheid is geweest, heb ik geen reden om mijn standpunt te
wijzigen. Ook niet naar aanleiding van de andere uitzendingen en de
informatie die u vermoedens noemt.
De heer Pechtold (D66):
Dit is geen antwoord op mijn vraag.
De voorzitter:
U hebt al vier keer de gelegenheid gehad om de heer Voordewind te
interrumperen.
De heer Pechtold (D66):
Ik vroeg specifiek naar Couzy, een voormalige bevelhebber, iemand
die de afgelopen jaren verantwoordelijk was en …
De voorzitter:
Ik heb uw vraag gehoord en de heer Voordewind ook. U hebt volgens
mij een antwoord van hem gehad.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nogmaals, ik heb te maken met een regering, een kabinet en
ministers. Die kan ik als parlementariër ter verantwoording
roepen. Ik heb de brief van 2 april gehad. Ik ben
geïnteresseerd in wat er verder te melden valt in de termijn
van de Kamer en in die van het kabinet, maar vooralsnog zie ik geen
reden om een ander standpunt in te nemen.
Tweede termijn
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de ministers voor de uitgebreide en
overtuigende beantwoording. In aanvulling op de brief van 2 april
is nog eens expliciet gesteld dat de bemanning van de
onderzeeër geen deel had aan de voorbereidingen van de oorlog
in Irak. Explicieter kan het volgens mij niet. De F16's, de
special forces, alles wat bij de verschillende programma's aan
de orde is geweest, is langsgekomen. Het antwoord heeft mij
overtuigd. Ik kan zeggen dat ik het volle vertrouwen heb in de
afwegingen die staan in de brief van 2 april.
Ik heb in mijn eerste termijn vooral gekeken naar de toekomst van
Irak. Ik heb gesproken over het initiatief van Hamilton en Baker.
Ik heb van de minister van Buitenlandse Zaken begrepen dat er snel
vorderingen gemaakt zullen worden om tot een verzoening te komen,
alsmede tot een rechtvaardige verdeling van olie-inkomsten. Dat
geeft ons vertrouwen in de toekomst.
Ik dank de regering voor de toezegging druk uit te oefenen op
Jordanië en Syrië om de hulporganisaties vrije toegang
tot de Irakese vluchtelingen te verlenen en deze organisaties niet
te beperken in hun bewegingsvrijheid.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De heer Voordewind en mevrouw Van Gennip spreken over het
initiatief van Hamilton en Baker alsof dat aanvaard is. President
Bush heeft dit echter verworpen. Daarvan is op dit moment dus
weinig goeds te verwachten.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat initiatief bevat wel degelijk elementen die wij nu al terugzien
in initiatieven die ondernomen worden in het Midden-Oosten. Er werd
bijvoorbeeld aanbevolen om Iran en Syrië nauw te betrekken bij
de oplossingen in Irak. Er zijn nog meer elementen ter hand
genomen.
Ik heb begrepen dat er nog een brief naar de Eerste Kamer gaat over
de term volkenrechtelijk mandaat. Ik zou het zeer op prijs stellen
als de Tweede Kamer die informatie ook mag ontvangen, zodat ook
deze Kamer verder kan spreken over de vraag wat er precies moet
worden verstaan onder een volkenrechtelijk mandaat.
Bron: ongecorrigeerd stenogram
Archief > 2007 > april
- 26-04-2007 - Bijdrage spoeddebat over kindermishandeling
- 25-04-2007 - Algemeen overleg over Afghanistan
- 24-04-2007 - Vragen over de ondersteuning van het juridisch proces in Rwanda
- 19-04-2007 - Algemeen overleg RAZEB
- 19-04-2007 - Vragen over de positie van christenen in Pakistan
- 18-04-2007 - Overleg NAVO Response Force
- 04-04-2007 - Bijdrage debat over de RAZEB
- 04-04-2007 - Bijdrage Irak-debat