Inbreng bij evalutatie Wet jeugdzorg
donderdag 01 februari 2007
De aanbevelingen in de rapporten en de reactie van de staatssecretaris en de minister betreffen met name de structuur van de organisatie en stroomlijning van de jeugdzorg en de implantatie van de Wet op de jeugdzorg betreffen en nauwelijks de cultuur rondom de uitvoering van de Wet. In het eindrapport van het BMC wordt geconstateerd dat zich vooral knelpunten voordoen op gebieden als deskundigheid, effectieve methoden, cultuur en samenwerking.
Is er meer bekend over de wijze waarop de cultuuromslag bij betrokken instellingen plaatsvindt in relatie tot alle veranderingen die de Wet op de jeugdzorg met zich mee heeft gebracht? Heeft aanbeveling 6 alles in zich om de cultuur te optimaliseren?
De brief van de staatssecretaris en minister is heel sterk beleidsmatig geformuleerd is. Als vanuit de kerngedachte het kind centraal geredeneerd zou worden, zouden de aanbevelingen er dan niet anders uit komen te zien? Meer inhoudelijke doelen i.p.v. beleidsmatige doelen op het gebied van structuur en organisatie?
De wachtlijsten bij de jeugdzorg zijn zo goed als weggewerkt. Wel constateren zij een verschuiving van de wachtlijsten naar de achterkant, naar de zorgaanbieders. Heeft dit punt de aandacht van de regering?
Het aanvalsplan op het wegwerken van de wachtlijsten heeft een incidenteel karakter. Welke structurele maatregelen zullen er worden genomen om (het opnieuw ontstaan van) wachtlijsten tegen te gaan?
Is de aangekondigde verbeteragenda met gerichte acties gekoppeld aan termijnen inmiddels opgesteld? Kan de Kamer daar ook inmiddels kennis van nemen?
De werkgroep IBO breekt een lans voor een krachtig preventief jeugdbeleid. Onder preventie wordt daarbij met name tijdige signalering en het voorkomen van zwaardere (opvoedings)problematiek verstaan. Uit eerdere rapporten van het SCP (Kinderen in Nederland) en TNO (Kwaliteit van leven) blijkt dat vooral gezinnen met een zwakkere maatschappelijke positie te kampen hebben met problemen.
Dient preventief jeugdbeleid niet breder bezien en getrokken te worden, bijvoorbeeld op het gebied van versterking van de ouders en de gezinssituaties?
Zijn er cijfers en trends bekend over hoe ‘de Nederlandse jeugd’ er fysiek en mentaal voor staat? Wat is er aan preventie nodig en mogelijk, een aantal stappen voor aspecten als signalering en voorkoming van zwaardere problematiek?
De IBO-werkgroep constateert verkokering in de financiering in de keten en adviseert één macrobudget voor het jeugdbeleid. Valt langs deze financiële weg ook beleidsmatig de verkokering tegen te gaan en ontschotting te bewerkstelligen?
De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland heeft via een brief aan de leden van de vaste kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (25-1-2007) verschillende vragen gesteld over de bundeling in de Wet op de jeugdzorg van de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten met opvoed- of opgroeiproblemen. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden deze vragen graag beantwoord zien.
Centra voor Jeugd en Gezin zouden een bijdrage kunnen leveren aan de stroomlijning van het jeugdbeleid. Kunnen dergelijke centra in elke gemeente gerealiseerd worden, of is er een schaal van meerdere gemeenten nodig?
De fysieke aanwezigheid van Centra voor Jeugd en Gezin biedt nog niet de garantie dat de jeugdzorg ook centraal geregeld is. Het gaat om de concretisering van de ketenzorg in de jeugdzorg. De samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming is nog niet optimaal. Volgens de onderzoekers kan een betere samenwerking worden bereikt door meer te denken en werken in teams in plaats van in ketens. Zijn de resultaten van de proefprojecten die zijn gestart in het kader van het programma Beter Beschermd inmiddels bekend?
De IBO-werkgroep adviseert aandacht voor effectmeting van interventies en zorgprogramma’s te intensiveren en op termijn alleen die interventies te (laten) financieren die bewezen effectief zijn. Biedt deze financieringswijze voldoende ruimte voor maatwerk? Brengt deze financieringswijze niet het risico met zich mee dat complexe (‘hopeloze’) gevallen niet opgepakt zullen worden?
In het eindrapport van BMC wordt expliciet aandacht besteed aan de ervaren onnodige bureaucratie bij het indicatietraject. In de aanbevelingen wordt hier niet expliciet aandacht aan besteed.
Hoe kan het signaal van de Jeugdzorgbrigade worden verklaard en beoordeeld, als het gaat om ‘verschuilen achter protocollen, hetzelfde verhaal moeten vertellen, omvangrijke rapportages, lange doorlooptijden en overmaat aan beleidsinformatie’? Wordt de aanpak van bureaucratie impliciet meegenomen in de verschillende aanbevelingen die aan het eind van de rapportage zijn opgenomen en waarvan de regering aangeeft die te onderschrijven en over te nemen?
Het evaluatie-onderzoek is vooral gericht op de afstemming van de activiteiten van de Bureaus Jeugdzorg met de strafrechtketen bezien vanuit de Wet op de jeugdzorg en niet vanuit het perspectief van het jeugdstrafprocesrecht. Zou een onderzoek vanuit het perspectief van het jeugdstrafprocesrecht andere (of zelfs tegengestelde) aanbevelingen opleveren?
Voor het oplossen van aansluitingsknelpunten is het van belang dat partijen het eens zijn over te bereiken doelen en bereid zijn zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau afspraken te maken. Hoe wordt dit doel bereikt? Is het vanzelfsprekend dat de partijen elkaar vinden in afspraken, of zullen afspraken van ‘hogerhand’ afgedwongen moeten worden? Deze vraag geldt ook voor de gewenste samenwerking tussen bureau jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming.
Tussen de MOgroep en de raad voor de kinderbescherming zullen gesprekken gevoerd worden over pedagogische uitgangspunten. Is daar inmiddels overeenstemming over? Is het gezamenlijk formuleren van pedagogische uitgangspunten op meerdere niveaus gewenst? Verdient het aanbeveling als regering en Kamer zich n.a.v. de evaluatie ook buigen over de te hanteren pedagogische uitgangspunten in de jeugdzorg?
In de aanbevelingen wordt de bescherming van de privacy van cliënten geregeld als aandachtspunt genoemd. Biedt de wet met betrekking tot het uitwisselen van persoonsgegevens voldoende ruimte om tot de gewenste uitwisseling van gegevens tussen instellingen te komen en dossiers te kunnen opstellen? Of behoeft deze wet in dit kader aanpassing?
Verschillende aanbevelingen zijn vrij algemeen geformuleerd. Op deze aanbevelingen wordt in de brief van de staatssecretaris en de minister ook nauwelijks ingegaan. Kan er meer aangegeven worden over op welke wijze er lokaal voldoende voorzieningen beschikbaar kunnen worden gesteld waardoor de uitstroom van 16-plussers uit de jeugdzorg kan worden vergemakkelijkt?
In het eindrapport van BMC wordt de aansluiting tussen jeugdzorg en volwassenzorg als knelpunt ervaren. Kan dieper worden ingegaan op de aansluiting van zorg als minderjarigen meerderjarig worden?
In het eindrapport van het BMC staat aangegeven dat provincies veelal van mening zijn dat de positie en verantwoordelijkheden van de gemeenten ten aanzien van jeugdbeleid (te) vaag en (te) vrijblijvend geregeld is in wet- en regelgeving. Gemeenten geven zelf aan dat het moeilijk is regie te voeren, omdat verschillende instellingen bovenlokaal werken. Worden deze signalen herkend door de staatssecretaris en de minister en bieden de aanbevelingen voldoende oplossingsrichtingen op dit gebied?
Op welke manier denkt de regering op de verschillende niveaus tot gewenste afspraken op het gebied van samenwerking en afstemming tussen instellingen te komen? Zijn er voldoende instrumenten aanwezig om deze samenwerking (financieel) af te dwingen?
Op basis van welke informatie is het idee ontstaan van het verschuiven van beschikbare middelen van de achterkant naar de voorkant? Gaat dit idee niet teveel uit van de vooronderstelling dat de hulpvraag te sturen is? Hoe en wanneer denkt de regering een verschuiving van beschikbare middelen van de achterkant naar de voorkant van de keten te realiseren? Welke randvoorwaarden zijn hiervoor nodig?
Is er meer bekend over de wijze waarop de cultuuromslag bij betrokken instellingen plaatsvindt in relatie tot alle veranderingen die de Wet op de jeugdzorg met zich mee heeft gebracht? Heeft aanbeveling 6 alles in zich om de cultuur te optimaliseren?
De brief van de staatssecretaris en minister is heel sterk beleidsmatig geformuleerd is. Als vanuit de kerngedachte het kind centraal geredeneerd zou worden, zouden de aanbevelingen er dan niet anders uit komen te zien? Meer inhoudelijke doelen i.p.v. beleidsmatige doelen op het gebied van structuur en organisatie?
De wachtlijsten bij de jeugdzorg zijn zo goed als weggewerkt. Wel constateren zij een verschuiving van de wachtlijsten naar de achterkant, naar de zorgaanbieders. Heeft dit punt de aandacht van de regering?
Het aanvalsplan op het wegwerken van de wachtlijsten heeft een incidenteel karakter. Welke structurele maatregelen zullen er worden genomen om (het opnieuw ontstaan van) wachtlijsten tegen te gaan?
Is de aangekondigde verbeteragenda met gerichte acties gekoppeld aan termijnen inmiddels opgesteld? Kan de Kamer daar ook inmiddels kennis van nemen?
De werkgroep IBO breekt een lans voor een krachtig preventief jeugdbeleid. Onder preventie wordt daarbij met name tijdige signalering en het voorkomen van zwaardere (opvoedings)problematiek verstaan. Uit eerdere rapporten van het SCP (Kinderen in Nederland) en TNO (Kwaliteit van leven) blijkt dat vooral gezinnen met een zwakkere maatschappelijke positie te kampen hebben met problemen.
Dient preventief jeugdbeleid niet breder bezien en getrokken te worden, bijvoorbeeld op het gebied van versterking van de ouders en de gezinssituaties?
Zijn er cijfers en trends bekend over hoe ‘de Nederlandse jeugd’ er fysiek en mentaal voor staat? Wat is er aan preventie nodig en mogelijk, een aantal stappen voor aspecten als signalering en voorkoming van zwaardere problematiek?
De IBO-werkgroep constateert verkokering in de financiering in de keten en adviseert één macrobudget voor het jeugdbeleid. Valt langs deze financiële weg ook beleidsmatig de verkokering tegen te gaan en ontschotting te bewerkstelligen?
De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland heeft via een brief aan de leden van de vaste kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (25-1-2007) verschillende vragen gesteld over de bundeling in de Wet op de jeugdzorg van de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten met opvoed- of opgroeiproblemen. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden deze vragen graag beantwoord zien.
Centra voor Jeugd en Gezin zouden een bijdrage kunnen leveren aan de stroomlijning van het jeugdbeleid. Kunnen dergelijke centra in elke gemeente gerealiseerd worden, of is er een schaal van meerdere gemeenten nodig?
De fysieke aanwezigheid van Centra voor Jeugd en Gezin biedt nog niet de garantie dat de jeugdzorg ook centraal geregeld is. Het gaat om de concretisering van de ketenzorg in de jeugdzorg. De samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming is nog niet optimaal. Volgens de onderzoekers kan een betere samenwerking worden bereikt door meer te denken en werken in teams in plaats van in ketens. Zijn de resultaten van de proefprojecten die zijn gestart in het kader van het programma Beter Beschermd inmiddels bekend?
De IBO-werkgroep adviseert aandacht voor effectmeting van interventies en zorgprogramma’s te intensiveren en op termijn alleen die interventies te (laten) financieren die bewezen effectief zijn. Biedt deze financieringswijze voldoende ruimte voor maatwerk? Brengt deze financieringswijze niet het risico met zich mee dat complexe (‘hopeloze’) gevallen niet opgepakt zullen worden?
In het eindrapport van BMC wordt expliciet aandacht besteed aan de ervaren onnodige bureaucratie bij het indicatietraject. In de aanbevelingen wordt hier niet expliciet aandacht aan besteed.
Hoe kan het signaal van de Jeugdzorgbrigade worden verklaard en beoordeeld, als het gaat om ‘verschuilen achter protocollen, hetzelfde verhaal moeten vertellen, omvangrijke rapportages, lange doorlooptijden en overmaat aan beleidsinformatie’? Wordt de aanpak van bureaucratie impliciet meegenomen in de verschillende aanbevelingen die aan het eind van de rapportage zijn opgenomen en waarvan de regering aangeeft die te onderschrijven en over te nemen?
Het evaluatie-onderzoek is vooral gericht op de afstemming van de activiteiten van de Bureaus Jeugdzorg met de strafrechtketen bezien vanuit de Wet op de jeugdzorg en niet vanuit het perspectief van het jeugdstrafprocesrecht. Zou een onderzoek vanuit het perspectief van het jeugdstrafprocesrecht andere (of zelfs tegengestelde) aanbevelingen opleveren?
Voor het oplossen van aansluitingsknelpunten is het van belang dat partijen het eens zijn over te bereiken doelen en bereid zijn zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau afspraken te maken. Hoe wordt dit doel bereikt? Is het vanzelfsprekend dat de partijen elkaar vinden in afspraken, of zullen afspraken van ‘hogerhand’ afgedwongen moeten worden? Deze vraag geldt ook voor de gewenste samenwerking tussen bureau jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming.
Tussen de MOgroep en de raad voor de kinderbescherming zullen gesprekken gevoerd worden over pedagogische uitgangspunten. Is daar inmiddels overeenstemming over? Is het gezamenlijk formuleren van pedagogische uitgangspunten op meerdere niveaus gewenst? Verdient het aanbeveling als regering en Kamer zich n.a.v. de evaluatie ook buigen over de te hanteren pedagogische uitgangspunten in de jeugdzorg?
In de aanbevelingen wordt de bescherming van de privacy van cliënten geregeld als aandachtspunt genoemd. Biedt de wet met betrekking tot het uitwisselen van persoonsgegevens voldoende ruimte om tot de gewenste uitwisseling van gegevens tussen instellingen te komen en dossiers te kunnen opstellen? Of behoeft deze wet in dit kader aanpassing?
Verschillende aanbevelingen zijn vrij algemeen geformuleerd. Op deze aanbevelingen wordt in de brief van de staatssecretaris en de minister ook nauwelijks ingegaan. Kan er meer aangegeven worden over op welke wijze er lokaal voldoende voorzieningen beschikbaar kunnen worden gesteld waardoor de uitstroom van 16-plussers uit de jeugdzorg kan worden vergemakkelijkt?
In het eindrapport van BMC wordt de aansluiting tussen jeugdzorg en volwassenzorg als knelpunt ervaren. Kan dieper worden ingegaan op de aansluiting van zorg als minderjarigen meerderjarig worden?
In het eindrapport van het BMC staat aangegeven dat provincies veelal van mening zijn dat de positie en verantwoordelijkheden van de gemeenten ten aanzien van jeugdbeleid (te) vaag en (te) vrijblijvend geregeld is in wet- en regelgeving. Gemeenten geven zelf aan dat het moeilijk is regie te voeren, omdat verschillende instellingen bovenlokaal werken. Worden deze signalen herkend door de staatssecretaris en de minister en bieden de aanbevelingen voldoende oplossingsrichtingen op dit gebied?
Op welke manier denkt de regering op de verschillende niveaus tot gewenste afspraken op het gebied van samenwerking en afstemming tussen instellingen te komen? Zijn er voldoende instrumenten aanwezig om deze samenwerking (financieel) af te dwingen?
Op basis van welke informatie is het idee ontstaan van het verschuiven van beschikbare middelen van de achterkant naar de voorkant? Gaat dit idee niet teveel uit van de vooronderstelling dat de hulpvraag te sturen is? Hoe en wanneer denkt de regering een verschuiving van beschikbare middelen van de achterkant naar de voorkant van de keten te realiseren? Welke randvoorwaarden zijn hiervoor nodig?