Bijdrage Gert-Jan Segers aan het algemeen overleg Islam- en imamopleidingen

woensdag 22 januari 2014

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een algemeen overleg met minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap  

Onderwerp:   Islam- en imamopleidingen

Kamerstuk:    33 400 – VIII

Datum:            22 januari 2014

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Dank dat ik voor deze ene keer mag aanschuiven bij deze zeer mannelijke commissie. Het zal wellicht bij deze ene keer blijven, maar als dit onderwerp terugkomt, sluit ik niet uit dat ik weer eens aanschuif. Het heeft mijn warme belangstelling.

Ik wil beginnen met de evaluatie van de imamopleidingen. Ik liet het al even merken tegenover collega Mohandis: waarom doen wij dit eigenlijk? Dat is de voorvraag. Waarom gaan wij hier geld en energie in steken? Is de minister het met mij eens dat de overheid geen religieuze taak heeft en dat zij dus niet de taak heeft om een bepaalde vorm van islam te bevorderen of niet te bevorderen? Dat doen wij ook niet met andere stromingen. De overheid moet haar eigen taak en rol heel goed kennen. Waarom kwam het initiatief uit de Kamer en van de regering? Waarom is het opgepakt en waarom blijven wij het oppakken? Dat is de eerste, fundamentele vraag die ik wil stellen.

Mijn tweede vraag betreft het doel. Het doel was om in Nederland opgeleide imams te krijgen. De heer Mohandis heeft al gesproken over het belang van polderimams. In het evaluatierapport wordt echter geconstateerd dat dit nauwelijks lukt. Ze stromen nauwelijks uit richting de moskee. Wat betekent dit voor die opleidingen? Wat betekent het voor de doelstelling waarmee dit hele plan is begonnen?

Ik kom op de Islamitische Universiteit Rotterdam. Het mag duidelijk zijn dat de ChristenUnie warm voorstander is van de vrijheid van onderwijs, maar vrijheid is nooit onbegrensd. Zij is begrensd door de rechtsstaat. Dat geldt ook voor een islamitische universiteit in Rotterdam. De rector heeft onder andere gezegd dat het heel slecht is om de dialoog aan te gaan met niet-moslims. Dat mag je vinden. Een persoonlijke noot: ik heb twee dagen met de beste man op de hei gezeten; dat heeft uitgemond in een publicatie. Met terugwerkende kracht vraag ik mij af wat wij toen gedaan hebben. Dat zeg ik echter geheel terzijde.

Wat veel kwalijker is -- dat raakt niet de onderwijskwaliteit; die is wellicht niet in het geding -- is dat de rechtsstaat en de waarde van de rechtsstaat in het geding zijn. Op dat punt sluit ik mij bij mijn collega's aan. In zijn boek Islamic Public Law schrijft de heer Akgündüz uitgebreid over afvalligheid, over moslims die geen moslim meer zijn en de islam verlaten. In een wereld waarin ex-moslims hun leven niet zeker zijn, waarin doodstraffen plaatsvinden, waarin mensen in de gevangenis belanden vanwege afvalligheid, kun je niet vrijblijvend reflecteren op de manier van doden van afvallige moslims en de condities waaronder dat gerechtvaardigd zou zijn. Dan is de rechtsstaat in het geding. Is de minister het met haar collega eens dat hierover op zijn minst een gesprek nodig is en wellicht veel meer? Ook dit is een persoonlijke noot: na zeven jaar Egypte ken ik de realiteit daar. De mensen zijn hun leven niet zeker. Dit soort publicaties zijn dan echt zeer kwalijk. Je kunt het in academische zin beschrijven, maar je kunt er niet vrijblijvend op reflecteren.

Ik heb nog twee korte punten. Het eerste gaat over Diyanet, het Turks Presidium voor Godsdienstzaken. Daarover zijn al vragen gesteld en daar wil ik bij aanhaken. Wat is Diyanets invloed op en relatie met de universiteit? Welke bevoegdheden heeft Diyanet? Hoe Nederlands is de IUR eigenlijk?

Ik ben het eens met collega Duisenberg dat de uitspraken die ik heb aangehaald -- er zijn nog andere uitspraken -- op zijn minst een onderzoek rechtvaardigen. Wij moeten maar zien waar het eindigt, maar dat dit onder de loep moet worden genomen, lijkt mij duidelijk.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug