Inbreng verslag (wetsvoorstel) Carola Schouten ten behoeve van Overige fiscale maatregelen 2016

woensdag 07 oktober 2015

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Financiën ten behoeve van Overige fiscale maatregelen 2016

Onderwerp:   Overige fiscale maatregelen 2016

Kamerstuk:    34 305          

Datum:           7 oktober 2015

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2016). Zij hebben nog enkele opmerkingen en vragen bij het wetsvoorstel.

2. Vereenvoudiging

2.7 Schorsende werking hoger beroep bij toeslagen

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering voorstelt om een nieuwe bepaling in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen op te nemen, zodat het instellen van hoger beroep wel schorsende werking heeft. Hiermee wordt afgeweken van de hoofdregel van de Algemene wet bestuursrecht, maar het kabinet acht dit mede dit gerechtvaardigd op grond van het aantal procedures dat wordt gevoerd. Kan de regering aangeven hoeveel procedures in hoger beroep per jaar gevoerd worden, zo vragen genoemde leden.

3. Maatregelen met EU-aspecten of overige internationale aspecten

3.2 Implementatie verrekenprijsdocumentatie en ‘country-by-country reporting’

Artikel 29h Vpb bevat sancties voor het niet (tijdig) voldoen aan de verplichtingen van artikel 29c (landenrapport). De mogelijkheid bestaat dat een fiscaal in Nederland gevestigde groepsentiteit die niet de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep is, verplicht is een landenrapport aan te leveren. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de uiteindelijkemoederentiteit in haar vestigingsland niet de verplichting heeft een landenrapport in te dienen.  In een dergelijk geval is het goed mogelijk dat de Nederlandse groepsentiteit niet de beschikking heeft over de benodigde gegevens. Hoe kijkt de regering aan tegen het opleggen van sancties aan een entiteit die de nakoming van de verplichting binnen de groep niet kan afdwingen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Vergelijk ook de bepalingen met betrekking tot de strafbaarstelling van het niet voldoen aan artikel 47a AWR.

Ook voor het groepsdossier wordt informatie gevraagd die mogelijk niet bij de Nederlandse belastingplichtige voorhanden is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen beboetbaarheid en strafbaarstelling van het niet voldoen aan deze verplichting.

Artikel 29b Vpb en volgende legt de verplichting tot het opstellen en indienen van een landenrapport op aan lichamen. Hoewel de opname in de Wet Vpb doet vermoeden dat de verplichting slechts geldt voor belastingplichtige lichamen blijkt dat niet uit de tekst. Kan de regering bevestigen dat de verplichting zodanig beperkt is? Betekent dit dat lichamen die subjectief zijn vrijgesteld – zoals pensioenlichamen – wel de verplichting hebben tot het opstellen van een landenrapport, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de verplichting tot het opstellen van het lokale dossier niet geldt voor bedrijven die de drempel van EUR 50 miljoen niet halen. Voor deze bedrijven geldt wel de verplichting verrekenprijsdocumentatie op grond van artikel 8b Vpb op te stellen. Kan de regering toelichten wat het verschil in verplichtingen is? Welke informatie hoeven MKB-ondernemingen niet op te nemen in de 8b-documentatie in vergelijking met bedrijven die een lokaal dossier moeten opstellen?

Artikel 29h bepaalt dat een entiteit binnen de termijn voor het indienen van de aangifte een groepsdossier en een lokaal dossier in de administratie moet hebben opgenomen. Voor verrekenprijsdocumentatie op grond van artikel 8b geldt dat indien de documentatie niet beschikbaar is op het moment dat daarom wordt gevraagd een belastingplichtige nog vier weken (minimaal), respectievelijk drie maanden bij complexe transacties, respijt krijgt om dat gebrek te herstellen. Kan de regering bevestigen dat ook voor het groepsdossier en het lokaal dossier een dergelijke termijn gegund wordt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

4. Maatregelen in de woningsfeer

4.1 Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting op de wijze waarop bepaald wordt of de sanctie voor de schuld waarvoor de aflossingsachterstand geldt weer kan vervallen. Voorts vragen genoemde leden of het klopt dat wanneer na terugkeer uit box 3 weer sprake is van een eigenwoningschuld, de oorspronkelijke dertigjaarstermijn gewoon door is blijven lopen. Zo ja, dan zal daar zal bij het nieuwe annuïtaire aflossingsschema rekening mee moeten worden gehouden. Genoemde leden vragen de regering om een nadere uitleg met één of meer voorbeelden. Dit kan wellicht mogelijke discussies in de toekomst voorkomen.

5. Overige maatregelen

5.2 Aanpassingen Vpb-plicht overheidsondernemingen

De regering stelt voor om het houden van een commanditair belang in een besloten commanditaire vennootschap als onderneming aan te merken. Achtergrond voor deze ‘reparatie’ is voorkomen dat (in het bijzonder) publiekrechtelijke rechtspersonen zoals gemeentes en provincies de heffing van vennootschapsbelasting zouden kunnen ontlopen. Deze wijziging wordt gepresenteerd in nauwe samenhang met de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen. Ten aanzien van voorgestelde bepaling willen de leden van de ChristenUnie-fractie een aantal vragen voorleggen aan de regering. Waarom is gekozen voor deze koerswijziging waarin ‘misbruik’ door Nederlandse overheden wordt verondersteld, nog voordat de wet in werking is getreden? Hoe verhoudt deze benadering zich tot de volgende uitspraak tijdens de parlementaire behandeling wij de Wet modernisering overheidsondernemingen waarin de staatssecretaris opmerkt: “Van de overheid en medeoverheden mag op dat punt terughoudendheid worden verlangd. Ingeval blijkt dat die terughoudendheid niet aan de dag wordt gelegd, zal het kabinet zich genoodzaakt zien, al dan niet met terugwerkende kracht, alsnog passende maatregelen te treffen.” 1)

Mogen de leden van de ChristenUnie-fractie nu concluderen dat de regering kiest voor een benadering waarbij het vermoeden van ‘misbruik’ prevaleert boven vertrouwen in (lagere) overheden? Zo ja, welke aanwijzingen en feiten hebben geleid tot deze koerswijziging. Zo nee, waarom kiest de regering er dan voor deze vorm van anti-misbruikwetgeving in te voeren? Deze vorm van ‘misbruik’ was reeds mogelijk op het niveau van private verenigingen en stichtingen. Waarom was anti-misbruikwetgeving eerder niet nodig voor private partijen, maar wel voor (lagere) overheden?

De CV-structuur was reeds mogelijk voor niet-overheidssituaties (en wellicht ook voor overheidssituaties, zij het dat deze niet fiscaal gedreven waren). Zonder overgangsrecht is er sprake van directe werking en zijn resultaten die zijn opgebouwd in de niet-belaste periode alsnog belast, indien deze worden gerealiseerd na invoering van de Wet OFM 2016. Dit kan volgens de leden van de ChristenUnie-fractie niet de bedoeling zijn. Zij vragen of de regering bereid is om met overgangsrecht te komen zodat resultaten opgebouwd voor de invoering van onderhavige wet buiten beschouwing blijven (compartimentering).

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wanneer de medegerechtigdheid opkomt uit effectenbezit en wanneer dit niet het geval is. Geldt hier het criterium van “normaal vermogensbeheer”, is het van belang of er wel of niet wordt aangestuurd door de commandiet, hoe sterk moet de aansturing dan zijn, gaat het om sturing van de dagelijkse activiteiten of ook over meer strategische aansturing? Genoemde leden vragen de regering het begrip “ medegerechtigde” af te bakenen. Deze leden gaan ervan uit dat hieronder niet vallen winstdelende leningen, opties, winstrechten, e.d. Klopt deze aanname, zo vragen deze leden.

In het wetsvoorstel wordt gesproken over “gemeente, provincie of waterschap of behorende tot een ministerie”. Kan vergelijkbare problematiek zich wellicht ook voordoen bij andere bestuurslagen zoals een stadsregio, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Zo ja, dan vragen deze leden of het mogelijk is de vrijstelling op dat gebied te verruimen. Kan de verkrijgende partij ook een partij zijn die nieuw ontstaat als gevolg van de herindeling of de herschikking? Zo ja, werkt de voorgestelde wettekst daar dan ook voor? Genoemde leden vragen de regering een reactie op de vraag van de NOB hoe moet worden omgegaan met ondernemingsactiviteiten die na de herindeling of herschikking bij de verkrijger niet langer kwalificeren als een ondernemingsactiviteit of zijn vrijgesteld.

5.4 Verlaging tarief energiebelasting lokaal opgewekte duurzame energie

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de korting op de energiebelasting op lokaal duurzaam opgewekte energie met 1,5 cent per kWh wordt verhoogd. Waarop is de verlaging van 1,5 cent per kWh gebaseerd, zo vragen deze leden. Waarom is niet gekozen voor een volledige vrijstelling van de energiebelasting voor energiecoöperaties?

1) Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 003, nr. 3, p. 8.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief > 2015 > oktober