Bijdrage Carla Dik-Faber aan het algemeen overleg Biotechnologie en kwekersrecht

donderdag 10 april 2014

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber als lid van de vaste commissie voor Economische Zaken aan een algemeen overleg met staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken en staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu

Onderwerp:   Biotechnologie en kwekersrecht

Kamerstuk:    27 428

Datum:            10 april 2014

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Eind november zei de staatssecretaris van Economische Zaken in het algemeen overleg over tuinbouw dat zij veel energie had om echt te gaan werken aan de uitgebreide veredelingsvrijstelling. Nu wij vier maanden verder zijn, hoor ik graag wat de stand van zaken is. Hoe verhoudt de positie van Nederland zich tot die van Duitsland en Frankrijk? Is er een gezamenlijke agenda? Heeft de staatssecretaris ook gesproken met haar Europese collega's? Hoe staat het met het verslag van de evaluatie van de biotechnologie dat zou worden opgesteld? Is inmiddels een onderzoek verricht naar de effecten van een uitgebreide veredelingsvrijstelling op andere sectoren?

Het zijn inderdaad veel vragen, maar de laatste brief hierover dateert van juni 2013. Ik vind het belangrijk om de druk op de ketel te houden en ervoor te zorgen dat de uitgebreide veredelingsvrijstelling er ook komt.

In de tussentijd is het goed dat de groenteveredelingsbedrijven met elkaar afspraken maken over het verkrijgen van toegang tot biologisch materiaal dat beschermd is door een octrooi. Mijn collega van de VVD refereerde al aan het industry licensing platform en ook ik vraag naar de precieze stand van zaken in dezen.

Ik kom terug op het onderzoek naar monopolisering in de veredelingssector, dat nog is aangevraagd door mijn voorganger, mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink. De onderzoekers concluderen dat er van monopolisering geen sprake is en dat telers van pootgoed voldoende keuzevrijheid hebben en eenvoudig van aanbieder kunnen wisselen. Feitelijk klopt dit, maar het punt is dat het aantal aanbieders zeer beperkt is. Ik denk dat monopolisering zeker op de loer ligt, en dat is een beangstigend toekomstbeeld. De staatssecretaris onderkent dat het aantal aanbieders zeer beperkt is en dat dit de prijs kan beïnvloeden. Daarnaast zijn er effecten die achter de schermen een rol spelen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als de aanbieders A, B en C bij aanbieder D moeten aankloppen voor een licentie op eigenschap X, die door nagenoeg alle telers wordt gevraagd? Dan kunnen telers wel van aanbieder wisselen, maar in feite kopen zij steeds de genetica van bedrijf D. Bovendien kan D de licenties aan A, B en C onder dermate strikte condities verstrekken dat A, B en C in hoge mate afhankelijk worden van D. In hoeverre is er volgens de staatssecretaris dan nog sprake van onafhankelijke en elkaar beconcurrerende aanbieders?

De ChristenUnie wil dat lidstaten een heldere nationale bevoegdheid krijgen om teelt van genetisch gemodificeerde gewassen te verbieden. Het Commissievoorstel bouwt echter een aantal mitsen en maren in. Ten eerste vind ik het vreemd dat een lidstaat de aanvrager moet verzoeken om de teelt op zijn grondgebied uit te sluiten. Waarom moet een overheid een bedrijf om toestemming vragen? Ten tweede is het onduidelijk aan welke eisen de juridische onderbouwing voor lidstaten die een teelt willen verbieden, moet voldoen. Verwacht de staatssecretaris ook niet dat dit tot discussies zal leiden? Is het volgens de staatssecretaris ook mogelijk om nationale teelt tegen te houden op basis van politieke, culturele of ethische redenen? Vooral de ethische redenen zijn voor mij zeer belangrijk. Is de staatssecretaris van plan om van de nationale bevoegdheid gebruik te maken om de teelt van mais -- de typen zijn de staatssecretaris bekend -- op Nederlands grondgebied te verbieden?

Ik heb een prangende vraag die mede door de presentatie die wij gisteren hebben gekregen, bij mij opkomt. Is het mogelijk dat lidstaten gedurende een periode van toelating, een periode van tien jaar, een teelt op hun eigen grondgebied alsnog verbieden, bijvoorbeeld na vier jaar, of na zes jaar? Welke procedure moet daarbij worden gevolgd? De ChristenUnie vind het belangrijk dat, als dat niet mogelijk is, wij na afloop van de periode van tien jaar een teelt wél kunnen verbieden. Ook als de aanvrager een nieuwe procedure start, vind ik dat wij dat besluit als lidstaat toch moeten kunnen uitvoeren en dat wij niet afhankelijk moeten zijn van besluitvorming in Brussel. Het kan jaren duren voordat op een nieuwe aanvraag is besloten. Intussen loopt de oude aanvraag gewoon door en is een lidstaat verplicht om de teelt toe te laten. Dat kan niet de bedoeling zijn.

De ChristenUnie is blij dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij Eurocommissaris Borg erop heeft aangedrongen, snel duidelijkheid te verschaffen over cisgenese. Zoals de staatssecretaris zelf zegt, hebben verschillende onderzoeken aangetoond dat cisgenese geen extra risico vormt en daarom zou moeten worden vrijgesteld van regulering onder de ggo-wet- en regelgeving. Wat is de stand van zaken op dit punt? Hebben de staatssecretarissen dit punt de afgelopen tijd actief bij hun Europese collega's onder de aandacht gebracht?

Dan ga ik in op de keuzevrijheid. Ik hoor hierbij een heel dubbel signaal. Aan de ene kant wordt gezegd dat de consument zich maar op biologische producten moet richten, maar aan de andere kant wordt verwezen naar etikettering. De staatssecretaris verwijst daarbij naar de mogelijkheid om "bereid zonder gentechniek" te vermelden op de verpakking. De fractie van de ChristenUnie blijft van mening dat het consumenten nog erg veel moeite kost om te kiezen voor een product dat niet met behulp van gentechniek tot stand is gekomen. De staatssecretaris zegt zelf dat het label "bereid zonder gentechniek" nog maar weinig wordt gebruikt. Heeft zij een idee waarom dit zo is? Is het label bij de consumenten voldoende bekend? De staatssecretaris verwijst naar de website van het Voedingscentrum, maar zelfs op die website staat niets over het label "bereid zonder gentechniek".

De voorzitter: Mevrouw Dik-Faber, ik wijs u erop dat u nog één minuut hebt.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Dank u, voorzitter.

Ik ga in op mijn laatste punt: klonen. Het klonen van dieren gaat vaak gepaard met het extreem doorfokken van dieren en ernstig dierenleed. De ChristenUnie hecht veel waarde aan integriteit en eigenheid van een levend wezen en kan zich dus ook goed vinden in de voorstellen van de Commissie ten aanzien van klonen. Wij zijn echter van mening dat een belangrijk punt in het voorstel ontbreekt. Er komt namelijk geen verbod op nakomelingen van gekloonde dieren. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit ook in een verbod zou moeten worden opgenomen? Waarom is niet gekozen voor verordeningen in plaats van voor richtlijnen? De staatssecretaris schrijft in het fiche dat Nederland zal pleiten voor opname van een "nee, tenzij"-bepaling. Welke ethische overwegingen moeten in dat geval een rol spelen? Op welke basis moet volgens de staatssecretaris uiteindelijk kunnen worden bepaald of een dier toch gekloond mag worden? Wat is de inzet van Nederland als blijkt dat de richtlijnen onvoldoende uitvoerbaar en handhaafbaar zijn? Dat geldt zeker als in derde landen niet kan worden getraceerd of dieren gekloond zijn.

Ik wil de staatssecretaris heel graag vragen de Kamer op de hoogte te houden via de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug