Bijdrage Carla Dik-Faber aan het plenair debat over dieren in de veehouderij
Bijdrage Carla Dik-Faber aan een plenair debat met minister Carola Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Kamerstuknr. 28286
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. De ChristenUnie hecht aan de intrinsieke waarde van dieren. Dieren zijn waardevol als deel van de schepping, los van hun waarde voor mensen. Die intrinsieke waarde is een begrip uit de Wet dieren, dat sinds enige tijd op initiatief van de ChristenUnie ook is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Daarin staat dat dieren geen zaken zijn. Je kunt ze wel bezitten, maar je moet in je handelen steeds rekening houden met de omstandigheid dat je te maken hebt met een levend wezen. Dit moet de basis zijn van onze visie op het houden van dieren in de veehouderij.
Het houden van dieren voor onze voedselconsumptie roept veel dilemma's op. Nederland heeft een goede naam als het gaat om dierenwelzijn, maar hoe kunnen we die koploperpositie behouden en er tegelijkertijd voor zorgen dat boeren een eerlijk inkomen verdienen? Hoe gaan we om met de wensen van de burger omtrent dierenwelzijn en de keuzen van de consument, die niet altijd bereid is om te betalen voor meer dierenwelzijn? Hier ligt een grote uitdaging, die veel verder reikt dan het verbieden van bepaalde ingrepen. Het gaat over een fundamentele discussie over het verdienmodel in de veehouderij en over de wijze waarop de overheid de juiste randvoorwaarden kan creëren voor het verbeteren van dierenwelzijn.
De zorg voor dieren in de veehouderij is primair een taak van boeren, maar vraagt betrokkenheid en verantwoordelijkheid van alle schakels in de keten, dus ook de voerleverancier, de levensmiddelenindustrie, supermarkten en de consument. Met de overvloed die wij in ons land kennen, lijken we weleens te vergeten dat voldoende goed voedsel niet vanzelfsprekend is. Voedsel is een primaire levensbehoefte en eigenlijk is het te gek voor woorden dat boeren in dit systeem prijsnemer zijn. Welke maatregelen gaat de minister nemen om de positie van de boer in de keten te versterken?
Dierenwelzijn is een onderdeel van de landbouwvisie. De minister werkt samen met de verschillende sectoren hard aan verdere verbeteringen van het dierenwelzijn. Ik lees over de transportduur, stalbranden, ingrepen zoals snavelkap, sterfte onder jonge dieren et cetera. Maar dit kan niet zonder maatschappelijke veranderingen. In een kostprijsgedreven voedselsysteem kan het perspectief op de intrinsieke waarde en het natuurlijk gedrag van dieren gemakkelijk ondergesneeuwd raken. De mechanisatie heeft de opbrengst van het boerenbedrijf verhoogd, maar tegelijkertijd zijn er daardoor steeds minder mensen actief betrokken op het boerenerf en is voedselproductie als het ware anoniem geworden. Ik zie er dan ook naar uit om met de Kamer en de minister mijn initiatiefnota over het verbinden van boeren en burgers te bespreken. In dat verband ben ik blij met de actie Boeren houden van dieren. Als u kijkt naar het filmpje van Jos Tolboom, kunt u zien dat dieren ook van boeren kunnen houden.
Voorzitter. Ik wil nu graag een aantal punten langslopen, te beginnen met het internationaal transport. Hoe verlopen de gesprekken met diverse partijen over het verbeteren van de condities tijdens het transport en het beperken van transportafstanden? Ik heb begrepen dat Europese wetgeving geen mogelijkheid biedt om internationaal vervoer van dieren te begrenzen, maar ziet de minister dan wel mogelijkheden om afspraken te maken met een Europese kopgroep of met de ons omringende landen over de duur, condities en handhaving van transport?
Dan de stalbranden. Die zijn dramatisch, niet alleen voor de dieren maar ook voor de boer en zijn gezin. Helaas heeft het Actieplan Stalbranden 2012-2016 niet geleid tot minder stalbranden. In het nieuwe actieplan worden de sectoren zelf nadrukkelijker aangesproken. Er zijn afspraken gemaakt over een periodieke elektrakeuring en het bestrijden van knaagdieren. In aanvulling daarop worden nu ook brand-, rook- en waterdetectiesystemen geplaatst in de technische ruimte. Dit wordt opgenomen in de private kwaliteitssystemen Wanneer is dit gerealiseerd, vraag ik aan de minister, en kan de Kamer van de voortgang op de hoogte worden gehouden?
Voorzitter. De sterfte onder jonge dieren is te hoog en helaas is het nog niet gelukt om die omlaag te brengen. Niet alleen het aantal biggen per worp is toegenomen, maar ook de biggensterfte, ondanks grote inzet van de sector. En nu? De minister zet in op een benchmark, omdat er goede resultaten zijn behaald in de afname van antibioticagebruik. Ik denk dat benchmarken kan werken, maar ik signaleer ook dat varkenshouders minder open zijn geworden in het delen van data- en managementprogramma's, omdat getallen soms door derden uit hun context worden gehaald. Hoe wil de minister dit dilemma doorbreken? En staat biggensterfte ook op de Europese agenda?
Voorzitter. In 2016 verscheen in opdracht van het ministerie het onderzoek Mest nader onder de loep genomen, waarin gewezen werd op het risico dat er meer varkens en pluimvee worden gehouden dan toegestaan. In de media bestaat nu onrust over het aantal varkens in Nederland en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid. Ik denk dat het goed is om hier de feiten op tafel te krijgen en vraag aan de minister of zij dat wil uitzoeken.
Een ander punt betreft de slacht van drachtige koeien. Eerder heeft de ChristenUnie zich daar al tegen uitgesproken. Koeien mogen bij een dracht van zes maanden of langer niet geslacht worden, en toch gebeurt het nog. Hoe verlopen de gesprekken met de sector hierover? En waarom geen drie maanden in plaats van zes maanden?
Voorzitter. Ik ben bijna klaar met mijn betoog. Ik zie een interruptie, maar ik maak het even af. Het uitgangspunt is dat houderijsystemen aan de behoefte van dieren worden aangepast en niet andersom. Ik heb vorig jaar een werkbezoek gebracht aan konijnenhouders. Zij hebben een traject in gang gezet om het dierenwelzijn te verbeteren, maar willen nu verder. Waar het aan ontbreekt, is een Europese norm op basis waarvan zij zich kunnen onderscheiden en een plus op dierenwelzijn in de markt kunnen terugverdienen. Wil de minister zich hiervoor in Europa hardmaken? Er zijn al Europese richtlijnen, maar deze zijn zo minimaal dat vrijwel elke vorm van huisvesting voldoet. Door deze Europese route in te zetten, kan ook het dierenwelzijn in Zuid-Europese landen verbeterd worden.
Voorzitter. Mijn laatste punt — en ik heb ook echt geaarzeld om dat hier vandaag in te brengen, maar ik doe het toch — is de wolf. Primair een verantwoordelijkheid van de provincies en ik zie dat alle provincies nadenken over beleid, maar als we weten dat een wolf in één nacht 50 kilometer loopt, is het dan niet goed als de Rijksoverheid hierin een coördinerende rol op zich neemt? Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw bijdrage. Een vraag nog van mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, voorzitter, ik ga een poging doen, en ik dacht: ik doe dat bij de ChristenUnie, want dat is een partij die openstaat voor nadenken over morele problemen. De intrinsieke waarde van een dier wordt erkend, zei mevrouw Dik-Faber zojuist en uitgangspunt is dat het natuurlijke gedrag van dieren centraal staat. Nu heb ik eventjes een onafhankelijke bron erbij gezocht, want anders wordt de Partij voor de Dieren weer verweten dat we sentimenteel zijn. Daarin staat bij het woord zoogdier: "dat is een dier dat zijn jongen zoogt". Dat is dus een onafhankelijke definitie. Als we kijken wat we in de veehouderij met zoogdieren doen — koeien, geiten — dan is dat ze drachtig maken, een jong laten baren en dat meteen bij ze weghalen, omdat die melk door mensen wordt opgeëist. Daardoor worden die jongen ziek en sterven, en die moeders kunnen niet voor hun eigen jongen zorgen. Vindt de ChristenUnie dat nou echt passen bij de intrinsieke waarde van het dier en bij een morele omgang met dieren?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik dank de Partij voor de Dieren voor die vraag. Ik herinner mij aan een manifestatie een paar jaar geleden hier op het Plein. Misschien was mevrouw Ouwehand daar ook al bij aanwezig. Het was een bijeenkomst met allemaal boerinnen die hier naartoe waren gekomen en die ons ook vertelden hoe zij aankijken tegen die dilemma's. Zij vertelden mij stuk voor stuk: we hebben het wel geprobeerd, maar het lukt gewoon niet. Daar zaten ook biologische boerinnen tussen, boerinnen met een biologisch bedrijf. Die zeiden: wij hebben geprobeerd dit in te passen in onze bedrijfsvoering, maar het lukt ons gewoon niet. Ik zou mevrouw Ouwehand willen uitnodigen om in gesprek te gaan met de sector en dit soort maatregelen te bespreken met de boeren en met de boerinnen, om te horen waar zij tegenaan lopen. Wij kunnen hier wel het mooie ideaal schetsen, maar de praktijk wijst helaas anders uit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
En dit is dus het probleem dat onder anderen het Planbureau voor de Leefomgeving schetst: als je kiest voor dit model, dan zal de samenleving daar andere waarden tegenoverzetten, want de samenleving snapt dat een zoogdier een dier is dat zijn jongen zoogt. De samenleving snapt dat een dier wil zorgen voor haar jong. De samenleving snapt dat een kalfje zijn moeder nodig heeft en dat een lammetje zijn moeder nodig heeft. De hoge sterfte onder die dieren heeft daar alles mee te maken. Lammetjes mogen niet eens de biest drinken bij hun eigen moeder. Als je dan zegt: "ja, ja, natuurlijk, het is belangrijk dat we goed voor dieren zorgen, maar niet als het economisch niet uit kan", dan organiseer je toch je eigen verzet? Dan organiseer je toch groeiend verzet tegen dit systeem, waarover de ChristenUnie ook heel regelmatig klaagt, omdat ze het dan zielig vinden dat de boeren in de hoek worden gezet? Wij hebben hier toch de verantwoordelijkheid om te zorgen dat het systeem aansluit bij de morele opvattingen in de samenleving?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Zeker, de Tweede Kamer heeft hierin een grote verantwoordelijkheid en deze minister ook. Tegelijkertijd zie ik dat we te maken hebben met dilemma's. Het antwoord dat de Partij voor de Dieren hierop geeft, is echt even te makkelijk. Ik zou willen dat het zo werkt, maar zo is het niet. We hebben in ons land een samenleving die vragen stelt bij het houden van dieren in ons land. En terecht, die vragen mogen ook gesteld worden. Ik zie trouwens ook dat boeren heel erg hun best doen om die vragen te beantwoorden. Tegelijkertijd is er een consument die vervolgens niet bereid is om daar de prijs voor te betalen. Ik kom regelmatig bij boeren in de stal. Dan zeggen ze tegen mij: "Haal de helft van de dieren maar weg. Laten we deze maatregelen treffen voor meer dierenwelzijn. Prima, we gaan het morgen realiseren! Maar ik heb ook nog een gezin te voeden. Dus als ik met die maatregelen mijn inkomen op peil houd, ben ik bereid die stap te zetten." Dat hebben wij niet morgen geregeld. Wat is dan het antwoord van de ChristenUnie op dit dilemma? Stap voor stap met de boeren deze weg gaan. Kijken wat we in Nederland kunnen realiseren. Consumenten en burgers aanspreken op hun koopgedrag. Kijken wat we in Europa kunnen realiseren. Dan gaan we misschien niet zo snel als de Partij voor de Dieren zou willen, maar we gaan er wel komen. Stap voor stap, en niet tégen de boeren maar mét de boeren.
De voorzitter:
Dank u wel.
Archief > 2019 > januari
- 24-01-2019 - Bijdrage Carla Dik-Faber aan het plenair debat over dieren in de veehouderij
- 16-01-2019 - Bijdrage Carla Dik-Faber aan het plenair debat over de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie Groningen vanwege de gaswinning
- 16-01-2019 - Bijdrage Carla Dik-Faber aan het dertigledendebat over de gevaren van de uitstoot van houtkachels