Bijdrage Joël Voordewind aan voortgezet Algemeen Overleg Wijzigingen asielprocedures.

dinsdag 17 mei 2011

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de algemene commissie voor Immigratie en Asiel in een algemeen vervolgoverleg gevoerd met minister Leers voor Immigratie en Asiel.

Onderwerp:    Voortzetting AO Wijzigingen asielprocedures

Kamerstuk:    19 637

Datum:             17 mei 2011

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat het mogelijk is om deze tweede termijn te houden en dat er wat tijd tussen de eerste termijn en de tweede termijn zit als gevolg van het reces. Dat gaf mij de mogelijkheid om de situatie wat breder te bekijken en de Afghaanse meisjes tot achttien jaar erbij te betrekken. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat ik zeer benieuwd ben of de UNHCR vindt dat de situatie van de meisjes uit Afghanistan dezelfde zou kunnen zijn als die van de meisjes uit Somalië. Ik heb de UNHCR gevraagd om daar specifiek naar te kijken, ook omdat de minister had aangegeven dat de informatie van die organisatie over de Afghaanse meisjes toen voor hem van groot belang was om tot dit besluit te komen. Die informatie heeft mij inmiddels bereikt.

Er is uitgebreide informatie gekomen, specifiek over de Somalische meisjes tot achttien jaar en de rapporten liegen er niet om. In de door Al-Shabaab beheerste gebieden moeten meisjes zich houden aan strenge kledingvoorschriften en gedragsregels. Scholen worden aangevallen. 97% van de meisjes wordt besneden. Dat is een wijd verbreide gewoonte. Voor de Afghaanse meisjes wordt terecht gesteld dat de noodzaak tot aanpassing, de geïsoleerde positie en de inferieure status van vrouwen en meisjes in Afghanistan een grote psychologische druk tot gevolg heeft. Ik kan dan ook niet anders dan concluderen dat voor de Somalische meisjes eigenlijk precies hetzelfde geldt. Ik schatte dat toen al in vanwege mijn eigen ervaringen met en kennis van Somalië. Ik ben daar zelf geweest en heb met Somalische vluchtelingen gesproken aan de grens met Ethiopië. Ook heb ik daarover verschillende rapporten gelezen.

Kent ook de minister die informatie van de UNHCR? Zo ja, is hij met mij van mening dat het beleid dat hij ontwikkeld heeft voor de Afghaanse meisjes, ook voor de Somalische meisjes zou moeten gelden? In hoeverre hij het daarmee eens is, zou misschien kunnen afhangen van de informatie die hij wel of niet heeft. Als hij die informatie niet heeft, is hij dan bereid om een thematisch ambtsbericht aan te vragen over Somalië om te zien of de situatie daar inderdaad vergelijkbaar is? In het vorige debat heeft de minister aangegeven dat hij die informatie op dat moment niet had, maar dat hij uiteraard bereid was om daar verder naar te kijken. Ik hoor graag zijn reactie. In dit dossier moeten we willekeur immers voorkomen.

Ook in andere landen geldt de Shariawetgeving. Die pakt met name negatief uit voor meisjes. Is de minister dan ook bereid om in andere landen waar de Shariawetgeving van kracht is, tegelijkertijd een soortgelijk thematisch ambtsbericht te vragen?

Ik moet toch concluderen dat het erg moeilijk is om wat verwestering en onevenredig grote psychosociale druk betreft één lijn te trekken voor Afghaanse meisjes en Afghaanse jongens: gelijke monniken, gelijke kappen. Daarom hebben collega Spekman en voormalig Kamerlid Anker van de ChristenUnie indertijd een amendement en een motie ingediend met als doel, deze diffuse situatie te voorkomen door heel duidelijk een grens te trekken: kinderen die langer dan acht jaar in Nederland zijn, die onder de achttien jaar oud zijn en wiens ouders de asielprocedure niet hebben gefrustreerd. De tekst is bekend.

Ik kom op mijn tweede punt. Enkele weken geleden kreeg deze algemene commissie een rapport aangeboden met als titel «Huiskerken in de woestijn als verboden oasen» van het Platform Christen Asielzoekers Iran. Misschien kent de minister dat rapport nog niet, dus ik overhandig het bij dezen namens de commissie. Graag wil ik een reactie van de minister daarop. Ik wil met name van hem weten of hij er nog steeds van overtuigd is dat religie, het christen zijn, een privézaak zou kunnen zijn gezien het feit dat, als mensen zich bekeren tot het christendom, dit een cultuurschok voor betrokkenen zal veroorzaken.

Mijn laatste punt is de verzwaring van de bewijslast ongedocumenteerden. Vergroot de minister met zijn voornemen om de bewijslast te verzwaren niet het gat met de jurisprudentie van het Europese Hof?

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.


« Terug

Archief > 2011 > mei