Roel Kuiper: laat Eerste Kamer Europese wetgeving beoordelen
De beoordeling van Europese wet- en regelgeving kan het best door de Eerste Kamer gebeuren. Dat zei senator Roel Kuiper vandaag in het debat over de Staat van de Europese Unie in de Eerste Kamer. Volgens Kuiper is de Eerste Kamer bij uitstek het instituut om de bestuurlijke verhoudingen in de gaten te houden. Ook komt het de kwaliteit van wetgeving ten goede als juist de senaat leidend is bij de beoordeling van wat in Brussel bedacht wordt.
Daarnaast constateert Kuiper dat Europa in de Tweede Kamer relatief laag op de agenda staat. ,,De Tweede Kamer laat zich vaak leiden door de agenda van binnenlandse politieke aangelegenheden. Hierdoor komt Europa vaak lager op de agenda te staan.”
De Eerste Kamer heeft momenteel voldoende mogelijkheden om de door Kuiper voorgestelde leidende rol op zich te nemen. Kuiper: ,,De Eerste kamer krijgt voorstellen rechtstreeks aangeboden door de Europese Commissie en heeft in de behandeling dezelfde rechten als de Tweede Kamer. Daarom moet de Eerste Kamer zich niet te bescheiden opstellen. De Eerste kamer is al heel actief en speelt een bijzondere rol in het beoordelen van de kwaliteit van Europese richtlijnen en verordeningen. Hierdoor ontstaat een nieuwe werkverdeling tussen Eerste en Tweede Kamer. In landen als Tsjechië gebeurt dit ook al."
Hieronder leest u de volledige bijdrage van Roel Kuiper in de eerste termijn van het debat.
Algemene Europese Beschouwingen 2010 / De staat van de Unie
Mdv, dit zijn de eerste Europese beschouwingen in deze Kamer na de aanvaarding van het Verdrag van Lissabon. En het is voor het eerst dat wij ons jaarlijkse Europadebat aanduiden met ‘Algemene Europese Beschouwingen’. Deze aanduiding is geïnspireerd op gebruiken in ons nationale parlementaire verkeer met een nationale regering. Wij houden hier immers in beide huizen van de Staten-Generaal algemene politieke beschouwingen over de hoofdlijnen van het regeringsbeleid. De aanduiding ‘Algemene Europese Beschouwingen’ suggereert dat we zijn aangekomen bij een nieuw politiek stadium in de verhoudingen tussen deze Kamer en het Europees bestuur. Laat ik daar, voordat ik kom te spreken over enkele aspecten van Europees beleid, iets over mogen maken om te kunnen vaststellen wat deze nieuwe verhoudingen volgens onze fracties betekenen.
Het Verdrag van Lissabon onderstreept de bevoegdheden van nationale parlementen met betrekking tot Europese wet- en regelgeving. Het is geen bevoegdheid tot medewetgeving en geen amenderende bevoegdheid, maar een toetsende en controlerende bevoegdheid met de mogelijkheid van een veto op verdere behandeling. Dit lijkt een bescheiden rol, maar deze rol wordt versterkt door het mandaat dat het parlement kan meegeven aan de regering voor de Europese Raad. Dit komt tot uitdrukking in het parlementaire behandelingsvoorbehoud. Het parlement zou hiervan wat onze fracties betreft op gezette tijden een zo normaal mogelijk gebruik moeten maken, onder meer door consultaties met individuele ministers. Blijven parlement en regering dicht bij elkaar dan zal dit leiden tot een meer geprofileerde opstelling van Nederland in Brussel.
De onderstreping van de rol en bevoegdheden van nationale parlementen heeft geleid tot nieuwe bewustwording van hun politieke positie. Het heeft ook geleid tot een bewustwording van de zelfstandige positie van de beide kamers van dit parlement met betrekking tot de behandeling van Europese wet- en regelgeving. De Eerste Kamer hoeft bij die behandeling niet af te wachten wat er uit de Tweede Kamer komt, maar krijgt voorstellen rechtstreeks aangeboden door de Commissie en neemt deze direct in behandeling. De bevoegdheden waarover deze Kamer beschikt in het behandelen van die voorstellen zijn gelijk aan die van de Tweede Kamer. De Eerste Kamer hoeft zich in dit opzicht niet bescheiden op te stellen. Het is zelfs denkbaar dat de Eerste Kamer een bijzondere rol krijgt in het toetsen van de kwaliteit van Europese richtlijnen en verordeningen. Er zijn voorbeelden in Europa waarbij met name de senaat Europese wet- en regelgeving toetst.
De toekenning van die controlerende rol en ook verdere bewustwording van de betekenis van die rol voor de positie van nationale parlementen is van belang. Het leidt tot een grotere aandacht voor Europese aangelegenheden in de parlementen van de lidstaten en dat is een goede zaak. Burgers hebben er recht op dat nationale en Europese belangen optimaal worden afgewogen. Dat gebeurt ook in het Europees Parlement, maar daar toch altijd vanuit een ander perspectief. De onderstreping van de rol van nationale parlementen duidt op een behoefte aan versterkte politieke controle vanuit de nationale politieke instituties. Het ligt in die constellatie van toetsende en controlerende instellingen in de rede dat nationale parlementen zich opwerpen om vooral de positie en de belangen van hun land in het oog te houden. Het spreekt vanzelf dat ‘Algemene Europese Beschouwingen’ wat onze fracties betreft dan ook die kleur zal krijgen.
Wij houden deze Algemene Europese beschouwingen echter niet met een Europese regering maar met onze nationale regering. Het verdrag van Lissabon heeft het gouvernementele karakter van Europese besluitvorming intact gelaten en zelfs de positie van de Raad versterkt met een eigen voorzitter in de persoon van Herman van Rompuy. Onze ‘Algemene Europese Beschouwingen’ zijn niet geadresseerd aan de Europese Commissie maar aan onze nationale regering. Hoewel de Eerste Kamer zich rechtstreeks kan wenden tot de Europese Commissie, suggereert deze opzet dat Europese politiek gemaakt wordt door nationale regeringen. Dat wil zeggen in de hoofdsteden en de Europese raden, waar de lidstaten elkaar ontmoeten. Is de regering dat ook van mening? Is de regering van mening dat zijzelf de voornaamste adressant behoort te zijn van deze algemene politieke beschouwingen? En op welke wijze wil de regering onder het nieuwe Verdrag de stem van het nationale parlement vertolken in de raden van Europa?
In dit licht wil ik een suggestie doen over het jaarlijkse document, de ‘Staat van de Europese Unie’. Elke keer bij het lezen valt me op hoe weinig houvast we aan dat document hebben als nationale parlementariërs. Dat komt omdat het de Europese voorstellen op de voet volgt en er in vrij globale zin een waardering over uitspreekt. De ‘Staat van de Unie’ lijkt dus meer gericht aan de Europese Commissie dan aan het nationale parlement. Wij hebben als nationale parlementariërs behoefte aan een document waarin de Nederlandse opstelling in Europa, verspreid over de verschillende beleidsterreinen, in samenhang inzichtelijk wordt gemaakt. Daarin kan ook de appreciatie van het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie geïntegreerd worden. Mijn voorstel is dus om een andere opzet te krijgen van de jaarlijkse ‘Staat van de Europese Unie’.
MdV, er hangen boven Europa dreigende luchten en dan bedoel ik niet de as die over dit continent drijft. De vulkanen waar ik het over heb staan in het zuiden van Europa en op de rand daarvan dansen de Europese lidstaten hun spreekwoordelijke dans. De financieel-economische situatie is risicovol en we weten niet welke erupties nog te verwachten zijn. Steekt de vulkaan van Griekenland nog andere aan dan zijn de gevolgen niet te overzien.
Volgens sommigen duidt de huidige crisis op een onevenwichtigheid in het Europees beleid. Er is een monetaire Unie, maar geen gemeenschappelijk financieel-economisch beleid. Er zijn begrotingsregels die we vervolgens niet streng genoeg hebben gehandhaafd. Intussen loopt de stabiliteit van de munt gevaar en zullen er hoe dan ook maatregelen moeten worden getroffen. Dit vraagt om optreden, niet alleen op de korte termijn, zoals nu is gebeurd door de lidstaten die Griekenland leningen verschaffen, maar vooral met het oog op de langere termijn. Graag zouden onze fracties willen vernemen hoe de Nederlandse regering de situatie op langere termijn beoordeelt. Welke scenario’s ziet de regering voor zich, met name wanneer we een situatie krijgen van groeiende instabiliteit?
Er wordt nu nagedacht over een stringenter kader voor het financieel-economisch beleid in de lidstaten. In een reactie op de voorstellen van de Europese Commissie om zo’n kader aan te reiken teneinde de stabiliteit van de eurozone te versterken, reageert het kabinet afwachtend (zie de kabinetsreactie Europa 2020 van 15 maart jl.). Of meent de regering dat niet de Commissie aan zet is, maar de Raad? En behoren tot zo’n kader behalve de gewenste begrotingsdiscipline en een verscherpt toezicht daarop ook verdergaande afspraken over monetair beleid? Graag hoor ik een reactie daarop.
Europa staat weer op een kruispunt. In elk geval zijn we beland in een situatie die door Luuk van Middelaar wordt aangeduid als een ‘passagemoment’ voor Europa. Er is een gordiaanse knoop te ontwarren in een situatie waarin allerlei actoren nog aan de uiteinden van het touw trekken. Draagvlak voor versterking van Europese macht is beperkt en intussen vraagt de actuele situatie om bindend Europees economisch beleid. Het is zonder meer waar dat op dergelijke paradoxale momenten Europa als politieke entiteit wordt gevormd. Maar waar het heen gaat is nu nog lang niet duidelijk. Dit doet denken aan wat Churchill ooit over de onvoorspelbaarheid van Rusland zei: ‘Russia is a riddle, wrapped in a mystery’. Ik weet niet of dit ook voor Europa geldt, maar paradoxaal is de Europese situatie wel.
MdV, wij hebben afgesproken ons vandaag onder meer te richten op het buitenlands beleid van de Europese Unie en de vormgeving van een gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Na de benoeming van de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, is de discussie vooral gegaan over de inrichting van de ‘Europese dienst voor extern optreden’ (EDEO). Wij hebben kennis kunnen nemen van de kabinetsappreciatie van de voorstellen van mevrouw Ashton van 25 maart jl. Terecht wordt opgemerkt dat de oprichting van de EDEO ‘bestuurlijk, politiek en organisatorisch’ een ‘zeer gecompliceerd proces’ is. Het Europees Parlement is bezig de EDEO zo dicht mogelijk bij de Commissie en zichzelf te houden en vreest de inmenging van de lidstaten. Intussen kan wel worden vermoed dat de lidstaten greep willen houden op deze externe dienst. Zo ontstaat er een competentiegevecht tussen Raad, EP en Commissie. Waar staat Nederland in deze discussie? Hoe komt deze EDEO het best tot haar recht?
Onze fracties hebben de komst van deze Hoge Vertegenwoordiger met de nodige aarzelingen tegemoet gezien. Het kan goed zijn dat Europa met een mond spreekt - dit is de veelgehoorde legitimatie van de nieuwe rol van de Hoge Vertegenwoordiger –, maar zeker is dat niet. Nu het besluit genomen is, is het van belang er op een goede manier vorm aan te geven. Wat onze fracties betreft moet er niet een parallelle structuur ontstaan, waarbij de HV doet wat de lidstaten eigenlijk zelf willen doen. Dit hangt samen met de visie op de taak van de HV en van de opdracht voor dit externe optreden van de Unie. Wij zouden graag zien dat de HV inderdaad coördineert, maar vooral ook lange termijn doelen in het oog houdt en zich pleitbezorger toont van internationale samenwerking en de verdere ontwikkeling van een internationale rechtsorde. Het versterkt extern optreden van de EU moet niet bijdragen aan het proces van geopolitieke blokvorming en polarisatie op wereldschaal, waarbij de grote blokken in een multipolaire wereld vooral bezig zijn met het verzekeren van hun eigen belang. De wereld heeft iets anders nodig en laat het Europa met zijn joods-christelijke en humanistische beschaving de bereidheid tonen in gesprek te blijven en zich te verbinden aan een internationale rechtsorde. Europa heeft het imago een ‘soft power’ te zijn, maar kan van deze ogenschijnlijke zwakheid een kracht maken door de ontwikkeling van een benadering die gericht is op duurzame internationale samenwerking.
De HV is daarmee geen minister van Buitenlandse Zaken van Europa en dat onderscheid moeten we helder houden. Het is onwaarschijnlijk dat de grote lidstaten de HV en de EDEO hun buitenlands beleid laten bepalen. Anderzijds laat de EDEO het buitenlandspolitieke optreden van de lidstaten niet ongemoeid. Naar verluidt vindt er onder Europese ministers van Buitenlandse Zaken een actieve bezinning plaats over hun rol en hun relatie tot deze Hoge Vertegenwoordiger. Wat onze fracties betreft moet Nederland een eigen gezicht houden in het buitenlands beleid. Daar hoort ook een eigen vertegenwoordiging bij in het buitenland. Kan de Minister van Buitenlandse Zaken uiteenzetten wat zijn visie is op de toekomstige ontwikkeling van EDEO en de buitenlandse dienst van Nederland?
MdV, graag wil ik een enkele opmerking maken over het document ‘Europa 2020’ en de kabinetsreactie daarop. Met de doelstellingen – slimme groei, duurzame groei en inclusieve groei – is niet veel mis. Europa heeft een vergrijzende bevolking en moet inderdaad een innoverend continent blijven met sterke prestaties op het gebied van onderwijs, duurzaamheid, werkgelegenheid en in het terugdringen van armoede. Kennisontwikkeling is van belang en laten we hopen dat dit niet alleen om economische te waarderen kennis gaat, maar ook om kennis van de Europese waarden en de Europese cultuur. Het probleem is echter dat we al eens eerder zo’n agenda hebben gehad – de Lissabon-strategie – en dat deze door iedereen op eigen wijze is geïnterpreteerd. Van de gezamenlijke doelstellingen kwam vervolgens niet veel terecht. Wat is er nu anders?
Wat de duurzaamheidsagenda betreft, moet Europa de ambities die ze had onverkort vasthouden. Kan de regering ons informeren over de Europese opstelling na Kopenhagen? De armoededoelstelling is onderdeel gebleven van de agenda, ondanks de afwijzende opmerking die Nederland maakte in de kabinetsreactie. Met het oog op de sociaal-economische situatie in Oost- en Zuid-Europa is dit geen overbodige doelstelling. Kan de regering haar positie op dit punt nog eens toelichten?
Dat al deze doelstellingen nationale inspanningen vragen is duidelijk. Dat is des te meer aan de orde, aangezien de Europese Unie op veel van deze genoemde gebieden geen eigen bevoegdheden heeft. Zij kan dus aandringen en coördineren, maar moet de uitvoering bij de lidstaten laten. Nu wordt in juni 2020 dit Europese strategiedocument vastgesteld tijdens de Europese Raad. In de kabinetsreactie wordt gesproken van haalbare doelen en bepleit de regering terughoudendheid bij het ‘introduceren van nieuwe instrumenten’. Ik noemde al even de scepsis die op grond van de kritische evaluatie van het vorige strategieplan is ontstaan. Graag zou ik willen weten welke betekenis onze regering hecht aan dit strategie-document (als het eenmaal is vastgesteld) en hoe ze over de uitvoering ervan denkt.
MdV, ik laat andere kwesties nu rusten, ook die van de toetreding van de EU tot de EVRM, dat in zichzelf betekenisvol is, en kom tot een afsluiting. Na de aanvaarding van het Verdrag van Lissabon leek het even alsof Europa zich had herpakt en eensgezind de toekomst tegemoet kon treden. Intussen zitten we alweer midden in gecompliceerde verwikkelingen over de te nemen route en is onduidelijk naar welk Europa we precies naar onderweg zijn. Wij wensen de regering veel sterkte met het bepalen van een heldere koers en zien met belangstelling uit naar de beantwoording van onze vragen.
Roel Kuiper, 20 april 2010
Reacties op 'Roel Kuiper: laat Eerste Kamer Europese wetgeving beoordelen'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.