Schriftelijke vragen van Joël Voordewind en Esmé Wiegman inzake de Armeense genocide.

donderdag 03 november 2011

Schriftelijke vragen van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind en Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink aan de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

Onderwerp:    De Armeense genocide

Kamerstuk:    2011Z21820

Datum:             3 november 2011

Vraag 1

Wat verstaat u onder «verschrikkelijke gebeurtenissen» die rond 1915 hebben plaatsgevonden»? 1) Bent u van mening dat de volgende kenmerken van toepassing zijn op deze «verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915»: –het doden van leden van een groep;–het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van een groep;–het opzettelijk aan een groep opleggen van levensvoorwaarden, bedoeld om de lichamelijke vernietiging van de gehele groep of een gedeelte er van te veroorzaken;–het opleggen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen een groep te verkomen;–het gewelddadig overbrengen van kinderen van een groep naar een andere groep? Zo nee, Kunt u per kenmerk aangeven waarin de «verschrikkelijke gebeurte-nissen rond 1915» verschillen van de bovengenoemde kenmerken? Bent u tevens van mening dat het hier gaat om een bewust geplande actie door de toenmalige Ottomaanse bevelhebbers met als doel ontelbare Armeniërs om het leven te brengen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 2

Bent u van mening dat de «verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915» vallen onder handelingen gepleegd met de bedoeling om, geheel of gedeeltelijk, een nationale, etnologische of godsdienstige of rassengroep uit te roeien? Zo nee, waarin verschillen de «verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915» van deze genoemde handelingen? Bent u bereid om in toekomende kabinetsstuk-ken en reacties, de «verschrikkelijke gebeurtenissen rond 1915» als gevolg-trekking van bovenstaande kenmerken en definitie(s) te benoemen als de Armeense genocide? Zo nee, waarom niet?

Vraag 3

Hoe verhoudt de kamerbreed aangenomen motie Rouvoet c.s. waarin de regering verzocht wordt «voordurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen 2)» zich tot uw antwoord dat «de voortdurende druk vanuit de EU en Nederland er mede toe geleid heeft dat in Turkije meer ruimte voor debat over deze kwestie mogelijk is gemaakt» en «dat de vrijheid van meningsuiting deze uitwisseling van standpunten dient te waarborgen»? 3) Deelt u de analyse dat u in dit antwoord de erkenning van de Armeense genocide, waartoe de motie oproept, teniet doet en u de vrijheid van meningsuiting prefereert boven de erkenning? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Hoe verhoudt het EU-toetredingscriterium inzake goed nabuurschap zich tot de situatie omtrent de gesloten grens tussen Turkije en Armenië? In hoeverre speelt de Armeense genocide een expliciete rol in het criterium van goed nabuurschap? Bent u bereid om de Armeense genocide als een bindende voorwaarde van goed nabuurschap te zien? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit onderwerp verder aan te kaarten in EU-verband? Zo ja, wat zijn de vorderingen?

Vraag 5

Bent u bereid om, in navolging van president Sarkozy van Frankrijk, president Komorowski van Polen, Voorzitter Buzek van het Europees Parlement, president Grybauskaite˙ van Litouwen, bondspresident Calmy-Rey van Zwitersland, en andere hoogwaardigheidbekleders, tijdens een officieel bezoek aan de Republiek Armenië het Armeense genocide museum te bezoeken en een boom te planten ter nagedachtenis aan de vele slachtoffers? Zo nee, waarom niet?

1) Kamerstukken 32 500-V, nr. 188.

2) Kamerstuk 21 501-20, nr. 270.

3) Antwoord op schriftelijke vragen, ingezonden 15 augustus 2011, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 218.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

 


« Terug

Archief > 2011 > november