Doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs

woensdag 30 juni 2021

Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (35671)

Bijdrage Gert-Jan Segers aan een plenair debat met minister Slob voor Basis- en Voortgezet onderwijs en Media

30 juni 2021

Kamerstuknr. 35671

De heer Segers (ChristenUnie):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Allereerst een hartelijke felicitatie aan collega Paul. Een prachtig verhaal. Mevrouw Paul eindigde met de mededeling dat zij dankbaar en trots is. Volgens mij zijn heel veel mensen hier dankbaar en trots dat u hier in ons midden zit. U heeft het verhaal verteld van uw jeugd. U zit nu hier, maar daar is heel veel aan vooraf gegaan. Het onderwijs heeft een hele belangrijke plek gehad in die ontwikkeling, met een eervolle vermelding voor de heer Puntje. Ik denk dat we allemaal onze eigen "meneer Puntje" hadden. De geschiedenisleraren waren toch wel de meest favoriete leraren, in ieder geval in mijn schoolcarrière. Ook bijzonder dat DAF nog even langs kwam. De autometaforen kwamen vanochtend al eerder langs. De heer Van Meenen begon al over een auto; die kwam langs. En we hebben eerder ergens een roestige auto gehad, geloof ik. Dat was ook nog een ding. Die auto houden we er dus in. Maar van harte gefeliciteerd en een hele goede tijd hier toegewenst. Ik zie uit naar de debatten met elkaar hierover.

Over indrukwekkende verhalen gesproken: afgelopen zaterdag las ik het verhaal van Tim 'S Jongers in de Volkskrant over opgroeien in armoede. Dat was echt een indrukwekkend verhaal, van iemand die echt in de goot heeft gelegen, in hele moeilijke omstandigheden. Het is indrukwekkend om te zien hoe belangrijk praktijkonderwijs dan is, hoe belangrijk het dan is dat er een leraar is, dat er docenten zijn die iemand bij de hand nemen en naar de plek brengen waar hij echt zijn talenten kan ontplooien. Sommige mensen hebben het echt veel moeilijker gehad dan bijvoorbeeld ik het heb gehad. Het is goed om dat soort verhalen te lezen en te zien hoe belangrijk onderwijs is, ook als plek van emancipatie en ontwikkeling. Die rijkdom van het onderwijs zit in de interactie tussen leraar en leerling, tussen meneer Puntje en Mariëlle Paul, dat soort relaties.

De discussie over de eindtoets, want daar gaat het nu over, is in het verleden altijd gegaan over wat nou leidend moet zijn, het advies van de leraar of de score van de eindtoets, en wat eerder moet plaatsvinden, het definitieve schooladvies waarmee leerlingen zich kunnen aanmelden of de eindtoets. De ChristenUnie is blij dat het advies van de leraar en de eindtoets nu naar elkaar toe worden getrokken. Dat is de kern van dit wetsvoorstel. Hiermee geven we nog steeds vertrouwen aan de leraar en diens professionaliteit om tot een goed oordeel te komen, maar bieden we ook een instrument dat eventuele onbewuste vooroordelen kan corrigeren.

Voorzitter. Het is belangrijk dat iedereen zijn talenten kan ontwikkelen. We hebben onszelf erin geoefend om niet te spreken over "hoger onderwijs" en "lager onderwijs", maar om te zien dat er een diversiteit aan talenten en mogelijkheden is en dat het soms gaat om ándere kennis en vaardigheden en niet om meer of minder kennis en vaardigheden. En toch zie ik dat in het schrijven, in de memorie van toelichting, wel terugkomen. Er wordt gesproken over meer kennis en vaardigheden op basis waarvan er dan een ander advies zou komen. Ik zag het eerlijke gezegd ook terugkomen in het amendement van collega Paul, dat ging over "naar boven" en "naar beneden". Dat veronderstelt toch een soort hiërarchie in schoolsoorten, die er wat mij betreft niet zou moeten zijn. Er is een soort stuwende kracht ontstaan richting het vwo, alsof dat het hoogst haalbare doel is; als dat niet lukt, dan maar havo. Dat doet de diversiteit van ons allemaal echt onrecht. Het moet niet gaan om een bijstelling naar boven, maar naar een niveau dat past bij een leerling. Volgens mij zijn wij het er in de commissie voor Onderwijs inmiddels aardig over eens dat we niet over "hoger" en "lager" moeten spreken. Ik zou de minister willen vragen om daar ook in zijn schrijven en spreken scherp op te zijn.

Volgens de ChristenUnie kan het probleem van bijstelling opgelost worden met meervoudige schooladviezen. Dat geeft ook meer ruimte. Daarmee wordt ten eerste een bijdrage geleverd aan meer kansengelijkheid. Er werd al gememoreerd dat leerlingen met een bijgesteld schooladvies een zeven keer zo grote kans hebben dat zij niet meer terechtkunnen op de school van hun voorkeur. Dat is buitengewoon zorgelijk. Dus dit zou een bijdrage kunnen leveren aan grotere kansengelijkheid.

Hiermee wordt ook aangesloten bij de bonus in het Nationaal Programma Onderwijs voor middelbare scholen die brede brugklassen vormen. En er wordt aangesloten bij een bredere wens voor die brede brugklassen. Er wordt verder bijgedragen aan vermindering van de sterk toegenomen padafhankelijkheid. Ziet de minister ruimte in dit wetsvoorstel voor een aanmoediging voor die meervoudige adviezen, om daar toch nog enige ruimte te laten aan leerlingen die zich op allerlei manieren nog ontwikkelen, en om hen ook een beetje die ruimte te geven in dat advies?

Meneer de voorzitter. Het wetsvoorstel verkleint de tijd tussen de eindtoets en het schooladvies om ook toetstrainingen tegen te gaan. De Raad van State wijst erop dat in de praktijk al aan het eind van groep 7 ouders hun kinderen naar particuliere toetstraining sturen. Naar aanleiding van dit advies is het hoofddoel, het tegengaan van kansenongelijkheid, uit het wetsvoorstel gehaald. Maar een ander pad had natuurlijk kunnen zijn om díe maatregelen in te voegen die bijdragen aan kansengelijkheid, dus om wél vast te houden aan dat doel. In plaats van het schrappen zou je inderdaad maatregelen kunnen nemen die bijdragen aan het doel kansengelijkheid. Is dat niet een betere route, vraag ik aan de minister.

De Raad van State adviseert na dat analyseren welke bijdrage er nu daadwerkelijk geleverd wordt aan het bevorderen van kansengelijkheid. Als reactie daarop wordt dus het hoofddoel geschrapt. Dus is er ook over nagedacht hoe het wetsvoorstel wel aan dat hoofddoel kan voldoen?

Voorzitter. De school is een gemeenschap waarin leraren, leerlingen en ouders samenwerken aan goed onderwijs. Dat wordt moeilijker als ouders niet goed weten wat hun mogelijkheden zijn. De ChristenUniefractie pleit altijd voor het aanjagen van ouderbetrokkenheid. We zijn ook blij dat in de schoolgids de procedure wordt opgenomen rond het schooladvies. Maar ik vraag me wel af dit een definitieve oplossing voor het probleem is. Volgens mijn fractie is het probleem dat er ongelijkheid bestaat tussen kinderen wier ouders heel goed de weg weten, zich goed kunnen uitdrukken, en kinderen van ouders die dat minder goed weten, die de taal bijvoorbeeld minder goed machtig zijn. Zou de schoolgids niet ook mogelijkheden moeten geven door ouders te wijzen op mogelijkheden om in gesprek te gaan over dat schooladvies? En zouden ze daar niet een handje bij moeten worden geholpen, in ieder geval sommige ouders?

Een taak van de overheid is het waarborgen van goed onderwijs. Het wetsvoorstel schaft de huidige, hybride vorm van eindtoetsen af, zodat er enkel niet-publieke toetsaanbieders overblijven. Die hybride vorm met ankeropgaven is er alleen pas net, sinds 2018, is in 2019 verder aangescherpt, in 2020 is er geen eindtoets geweest en we gaan nu besluiten het systeem aan te passen. Is dat niet te snel, vraag ik aan de minister. Welke knelpunten in het hybride systeem zijn nu zo problematisch dat er zonder een adequate evaluatie alweer overgegaan wordt naar een nieuw systeem?

Tot slot, meneer de voorzitter. De Raad van State is erg kritisch op de vergelijkbaarheid. Het CPB noemt het noodzakelijk dat de toetsadviezen goed vergelijkbaar zijn. Ik wil hier niet een pleidooi houden voor het immer behouden van de Centrale Eindtoets van de overheid, maar ik vraag me wel af of we nu niet te snel gaan. Ik maak me eerlijk gezegd zorgen over de vergelijkbaarheid van die toetsen, of die voldoende gewaarborgd is. Kan de minister die zorgen wegnemen? En is het nu wel echt het goede moment om over te gaan tot afschaffing van de Centrale Eindtoets? Welke problemen ziet de minister voor scholen, de inspectie en de Stichting Cito als er langer gewacht wordt met het afschaffen van die Centrale Eindtoets?

Met die vragen zet ik een punt. Ik zie uit naar de beantwoording van die vragen.

Dank u wel.

 

« Terug