Inbreng verslag Carola Schouten ten behoeve van de Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015

woensdag 07 oktober 2015

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Financiën ten behoeve van de Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015

Onderwerp:   Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015

Kamerstuk:    34 306          

Datum:           7 oktober 2015

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015. Genoemde leden willen graag enkele vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.

Artikel 13, lid 17 sluit voordelen uit hoofde van een deelneming uit van toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor zover deze voordelen bestaan uit vergoedingen van of betalingen door het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden voor zover deze in aftrek kunnen worden gebracht van een belasting naar de winst. Voordelen behaald ter zake van de vervreemding van een deelneming vallen in beginsel niet onder de voorgestelde regeling. Op grond van art. 13, lid 17, onderdeel b, zou echter kunnen worden geoordeeld dat ook vervreemdingsvoordelen zijn uitgesloten indien en voorzover in de vervreemdingsvoordelen bedragen voor gederfde of te derven vergoedingen of betalingen zijn begrepen. Tot slot volgt uit de laatste volzin van lid 17 dat, indien dergelijke vergoedingen of betalingen zijn begrepen in de kostprijs van een deelneming, deze vergoedingen of betalingen onder omstandigheden tot de winst moeten worden gerekend. Op basis van de tekst van het voorgestelde art. 13, lid 17 kan niet worden uitgesloten dat de in een koopsom begrepen vergoedingen en betalingen dubbel in de heffing worden betrokken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op de constatering van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs dat de voorgestelde wettekst in dergelijke gevallen dubbele heffing lijkt mee te brengen.

Indien zou moeten worden aangenomen dat in een koopsom begrepen vergoedingen en betalingen niet kunnen aangemerkt gederfd of te derven vergoedingen of betalingen, is het de vraag of de regeling in de slotzin afdoende is. Immers, indien wordt vervreemd aan een in het buitenland gevestigde concernmaatschappij zal de slotzin geen toepassing vinden. Heffing over de in aftrek gebrachte vergoedingen en betalingen kan zo worden ontgaan. Dit effect kan worden voorkomen door de uitsluiting van de deelnemingsvrijstelling toe te passen op alle voordelen uit hoofde van een deelneming voor zover deze voordelen in aftrek kunnen worden gebracht van een belasting naar de winst. Daarmee zou de regeling ook aanzienlijk worden vereenvoudigd omdat de onderdelen a en b en de slotzin kunnen vervallen. Art. 13, lid 17 zou daarmee weliswaar verder gaan dan is vereist op grond van de EU Moeder-dochterrichtlijn, maar omdat de uitsluiting slechts van toepassing is voor zover het voordeel ten laste van een belasting naar de kan worden gebracht, ontstaat een coherent systeem dat past binnen het internationale speelveld terwijl geen arbitrage mogelijk is tussen soorten voordelen uit hoofde van een deelneming. Tevens hoeft dan het voorgestelde art. 28c, lid 7, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet te worden ingevoerd. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de regering in te gaan op de mogelijkheid de uitsluiting van toepassing te laten zijn op alle voordelen uit hoofde van een deelneming voor zover de voordelen in aftrek kunnen worden gebracht waarmee een aanzienlijke vereenvoudiging van de regeling kan worden bereikt en de mogelijkheid van arbitrage wordt ontgaan.

Het voorgestelde artikel 13, lid 17, is van voor zover toepassing de genoemde vergoedingen en betalingen rechtens dan wel in feite direct of indirect in aftrek kunnen worden gebracht. De zinsnede ‘rechtens dan wel in feite direct of indirect’ komt op meerdere plaatsen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor. Het is de leden van de ChristenUnie-fractie met name niet duidelijk waarom in de voorgestelde regeling de termen ‘direct of indirect’ noodzakelijk zijn. Een dergelijke open norm brengt rechtsonzekerheid met zich die slechts kan worden aanvaard als er een reëel belang mee is gediend. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering dan ook een aantal voorbeelden te geven van situaties waarin vergoedingen en betalingen als bedoeld in art. 13, lid 17, indirect in aftrek kunnen worden gebracht.

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs constateert dat op grond van de letterlijke tekst van de voorgestelde bepaling verkapte dividenden (door een verschillende toepassing van het arms’ length beginsel danwel door toepassing van het leerstuk van de onzakelijke lening) in bepaalde gevallen ook van toepassing van de deelnemingsvrijstelling zijn uitgesloten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te bevestigen dat dit niet de bedoeling is. Dient de voorgestelde tekst van art. 13, lid 17 in verband hiermee te worden aangepast?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er een overgangsregeling komt voor niet-EU situaties? De EU-richtlijn moet worden geïmplementeerd vanaf 1/1/2016, waarmee er voor EU-situaties geen overgangsregeling mogelijk lijkt / is, dit is echter anders voor niet EU-situaties.

Artikel II

Op basis van de huidige redactie van het nieuwe artikel 1, lid 7 Wet op de dividendbelasting, is er op basis van de letterlijke tekst geen sprake meer van een misbruiktoets in de ‘oude’ tweede volzin, i.e. ondernemingssituaties waarin een coöperatie (coop) een aandelenbelang in een Nederlandse entiteit verkrijgt, nu opgenomen in de vierde volzin. De vierde volzin stelt nu namelijk dat in zoverre het lid van de coop het lidmaatschapsbelang kan toerekenen aan een onderneming en de coop niet reëel is, er sprake is van (een gelimiteerde) dividendbelastingplicht. In tegenstelling tot de tweede volzin van het huidige artikel 1, lid 7 wet op de dividendbelasting, welk een soortgelijk doel nastreeft, is er in de nieuwe vierde volzin geen ruimte meer gelaten voor het toetsen of er überhaupt sprake is van fiscaal misbruik. Gezien de toelichting bij het wetsvoorstel lijkt er geen inhoudelijke wijziging beoogd in dit opzicht. Is het een juiste veronderstelling dat het hier een redactionele omissie betreft?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief > 2015 > oktober