Bijdrage Carola Schouten Wijziging Telecommunicatiewet en Wet bescherming persoonsgegevens.

woensdag 15 juni 2011

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Wij bespreken vandaag twee wetsvoorstellen waarmee de regering de lasten voor het bedrijfsleven wil terugbrengen. Dat is goed en dat doen wij liever vandaag dan morgen. Wij moeten echter wel zorgvuldig het belang van de privacy en de bescherming van persoonsgegevens afwegen. Dat leidt voor de ChristenUnie-fractie op een paar punten tot vragen en op één punt tot een aanpassing.

            Allereerst het voorstel inzake de Telecommunicatiewet. Drie jaar geleden vond in deze Kamer het debat plaats over het bewaren van telecommunicatiegegevens ten behoeve van het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige misdrijven. Het was drie jaar geleden zoeken naar een evenwicht tussen enerzijds het opsporingsbelang en anderzijds het recht op privacy. De voorgestelde bewaartermijn was achttien maanden, maar het evenwicht werd gevonden in de door de ChristenUnie voorgestelde termijn van twaalf maanden. Het voorstel dat wij vandaag bespreken, introduceert een kortere bewaartermijn voor internetgegevens, namelijk zes maanden. De ChristenUnie-fractie voelt daar veel voor, maar heeft nog wel een paar vragen. De regering stelt dat het belang van opsporing is afgewogen tegen het belang van de bescherming van privacy van burgers en het belang van de aanbieder die de gegevens moet bewaren.

Dat moet inderdaad de weging zijn, maar in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag zie ik vooral het belang van de aanbieders terugkomen. Vanuit privacyoogpunt vindt de ChristenUnie een minimumtermijn van zes maanden natuurlijk optimaal. Maar kan de staatssecretaris ook toelichten hoe dit zich verhoudt tot het opsporingsbelang? Is een termijn van zes maanden verder wel toereikend om betekenisvol te zijn? En wat zijn de mogelijkheden op het terrein van cybercrime en de bestrijding van kinderporno vanuit het Wetboek van Strafvordering? Zijn daar wellicht aanvullingen voor nodig?

            Uit de nulmeting Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens uit mei 2010 blijkt dat er nog een hoop werk aan de winkel was voor de aanbieders. Nog niet alle noodzakelijke gegevens werden bewaard. Maar wat zorgelijker is, is dat de vernietiging van de opgeslagen gegevens nog geregeld moest worden. Is dit inmiddels gebeurd en is de informatie en de voorlichting door de overheid inmiddels op orde? Graag een update over de ontwikkelingen op dit vlak.

            Het wetsvoorstel Wet bescherming persoonsgegevens ziet erop, de lasten voor het bedrijfsleven, voortvloeiende uit de Wet bescherming persoonsgegevens zo veel mogelijk terug te dringen. Het streven is goed, al is de reikwijdte beperkt, zo constateren ook VNO-NCW en Actal. Het is een goed streven, zo lang het maar niet ten koste gaat van het beschermingsniveau van de gewone burger. Dat is een uitgangspunt dat de staatssecretaris in zijn eigen privacybrief ook noemt. Daar zit voor de ChristenUnie wel de pijn, pijn veroorzaakt door het schrappen van artikel 41, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens.

            De kern van het huidige artikel 41, vierde lid, is helder: elke keer dat een bedrijf een burger ongevraagd lastig valt met geadresseerde post moet duidelijk worden vermeld hoe de ontvanger ervoor kan zorgen dat hij daar in de toekomst geen last meer van heeft. Hiermee heb je als burger dus de regie over je eigen brievenbus. Door het schrappen van dit artikel raak je die regie kwijt. Dat leidt tot een daling van het beschermingsniveau van de burgers, zo stelt het College bescherming persoonsgegevens terecht. Als gezegd zou de staatssecretaris het ook niet fijn moeten vinden, want het is in strijd met het uitgangspunt in zijn privacybrief. Daar komt bij dat er geen enkele vermindering van de administratieve lasten tegenover staat.

De minister schreef in de nota naar aanleiding van het verslag dat de voorgestelde wijziging van artikel 41 van de wet van betekenis zal zijn voor de bedrijven die zich richten op direct marketing. Het gaat dan om nalevingskosten, de kosten die het bedrijfsleven moet maken om te voldoen aan de wet. Met dit wetsvoorstel wil de regering blijkbaar de winstgevendheid van het ongevraagd lastigvallen van mensen vergroten door het beschermingsniveau voor de gewone burger te verlagen. Dat vraagt echt om uitleg van de staatssecretaris.

Het mag niet zo zijn dat iemand die ongevraagd geadresseerde reclame in zijn brievenbus vindt, een zoektocht op internet moet ondernemen of de kranten moet uitpluizen om uit te vinden hoe hij zich af kan melden. Ik heb dan ook een amendement ingediend om artikel 41, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens te handhaven. Dat amendement is volledig in lijn met het beleid voor telemarketing. Daar is een bel-me-niet register ingesteld, waarbij geldt dat het bedrijf of de organisatie die belt, de consument er actief op moet wijzen dat het bel-me-niet register bestaat en dat hij zich daar kan inschrijven. Ook bij het ontvangen van ongewenste direct marketing moet meteen duidelijk zijn waar de ontvanger zich kan melden om te voorkomen dat hij in de toekomst weer lastig wordt gevallen.

 

« Terug