Bijdrage Joël Voordewind aan het plenair debat Wijziging Wet voortgezet onderwijs (BES)

dinsdag 04 februari 2014

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een plenair debat met staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap   

Onderwerp:   Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen

Kamerstuk:    33 740

Datum:            4 februari 2014

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Dat leek toch verdacht veel op de Bijbeltekst van Paulus: "Onderzoek alles, behoud het goede ...". Maar die had toch een iets andere strekking.

Sinds 2011 volgt iedere leerling in het voortgezet onderwijs een maatschappelijke stage. In de instellingswet van drie jaar geleden staat het volgende: de betrokkenheid van leerlingen bij de maatschappij zal toenemen; leerlingen die een maatschappelijke stage hebben gedaan die zij leuk vinden, ontwikkelen een bredere blik op bepaalde groepen in de samenleving waarmee zij anders mogelijk geen contact hadden gehad; de maatschappelijke stage kan een positieve invloed hebben op de manier waarop leerlingen met anderen omgaan en op de mate waarin zij bereid zijn om zich in te zetten voor een ander.

Heel mooie woorden. Tegelijkertijd staan we hier, nog maar drie jaar later, met een wetsvoorstel om dit weer af te schaffen. In die drie jaar hebben we mooie resultaten gezien. Scholen zijn gaan samenwerken met organisaties en bedrijven om leerlingen kennis te laten maken met wat er buiten het schoolgebouw gebeurt. Leerlingen hebben kennisgemaakt met vrijwilligerswerk, met de zorg, met maatschappelijke initiatieven. Ze zijn actief geweest bij kerken, voetbalclubs en zelfs bij politieke partijen; ook bij ons hebben ze stage gelopen. Nu, drie jaar later, wordt dit alles helaas weer afgeschaft. Het is nog opmerkelijker dat de twee partijen die deze wet voorstellen, de VVD en de Partij van de Arbeid, drie jaar geleden nog volmondig ja zeiden tegen het wetsvoorstel.

Laten we kijken naar de argumentatie van de regeringspartijen: geld vrijspelen om te investeren in het onderwijs. Ik weet niet of de partijen het Herfstakkoord nog goed in hun hoofd hebben, maar daarin hebben D66, SGP en ChristenUnie juist 650 miljoen vrijgespeeld. Dat zou dus toch geen argument kunnen zijn tegen dit heel mooie werk van de maatschappelijke stages. Ook veel ouders zijn er blij mee; onder wie deze ouder, want ook mijn kinderen hebben een maatschappelijke stage gevolgd. Dit getuigt toch echt van onbehoorlijk bestuur, zo vraag ik de staatssecretaris. De ChristenUnie is er dan ook voorstander van om de verplichte maatschappelijke stage te behouden.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Heldere taal van de ChristenUnie, waarmee ik het volledig eens ben. Inderdaad, enige tijd geleden brede steun en het nu alweer afbreken. De heer Voordewind noemt dit "onbehoorlijk bestuur" en ik kan dat alleen maar met hem eens zijn. Mag ik daaruit opmaken dat hij het amendement van ondergetekende en de heer Rog gaat steunen, om de maatschappelijke stage in stand te houden?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het antwoord is ja. Daar kan ik heel helder over zijn. Ik had dit verderop in mijn tekst willen zeggen, maar dat hoeft nu niet meer.

De heer Jasper van Dijk (SP):
In dat geval was ik alleen maar te ongeduldig. Ik ben hier enorm blij mee en heb geen aanvullende vraag.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan hoef ik verder niet te preken voor de SP; dan doe ik dat vooral voor de partijen die nog steeds achter dit wetsvoorstel staan. Die verplichte maatschappelijke stage is een ontzettend mooi principe: kennis opdoen van de arbeidsmarkt, oriëntatie op een latere baan of studiekeuze; jongeren maken kennis met de maatschappij en worden aangemoedigd om vrijwilligerswerk te doen. Een betere reclame voor de participatiesamenleving is er eigenlijk niet te vinden, zo zeg ik tegen de staatssecretaris.

Ik had op dit punt willen zeggen dat ik het amendement van de leden Van Dijk en Rog zou steunen, maar dat hoeft nu dus niet meer.

Nu de financiële kant van de zaak: 55 miljoen schrappen via het onderwijs en nog een keer 20 miljoen via het Gemeentefonds. Dat heeft de complete afbraak van de opgebouwde infrastructuur tot gevolg. Daarin hebben de scholen zo geïnvesteerd. De staatssecretaris zegt dat de Wmo een alternatieve manier zou zijn om vrijwilligerswerk te stimuleren. Ik vraag hem of de Wmo dan de huidige infrastructuur vervangt van scholen om leerlingen toe te leiden naar die bedrijven en organisaties waar zij die stage zouden kunnen lopen. Hoe ziet de staatssecretaris dat dan voor zich als het gaat om de functie van de Wmo in het kader van die toeleiding?

De voorzitter:
Misschien kan de heer Van Dijk nog even geduld hebben, want mogelijk komt het antwoord op zijn vraag ook al in het vervolg.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik durf bijna niet meer, voorzitter, maar ik ga het toch doen! Mijn tweede vraag is inderdaad die naar de financiën. De heer Voordewind refereerde er al aan dat het in totaal gaat om 75 miljoen euro, waarvan 20 miljoen naar het Gemeentefonds gaat en 55 miljoen naar het onderwijs. Begreep ik nu goed dat de heer Voordewind zei dat dat geld kan worden gevonden in het extra geld — 600 miljoen — dat uit het Herfstakkoord is gekomen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Inderdaad is in het Herfstakkoord 600 mln, zelfs structureel, afgesproken voor de scholen. Voor een deel is dat ook een lumpsumbedrag. Ik heb nog even uitgerekend hoeveel dat zou opleveren voor het voortgezet onderwijs, namelijk 172,8 miljoen. Sommige scholen zeggen zelfs dat zij, ook al komt er geen stuiver bij, die maatschappelijke stage gewoon doorzetten. Dus zij zien mogelijkheden om het zonder geld te doen, maar tegen andere scholen zou ik dan zeggen: kijk vooral naar het extra geld dat nu richting uw scholen komt om te beoordelen of u die fantastisch mooie maatschappelijke stage zou kunnen doorzetten.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb ook begrepen dat de financiering van de stage via de begroting gaat, dus niet via dit wetsvoorstel. Dat zouden wij dan op een later moment kunnen bekijken. Ik begrijp dus dat de heer Voordewind het ermee eens is dat de scholen de maatschappelijke stage in stand kunnen houden met het extra geld dat zij hebben gekregen en dat wij desgewenst op een later moment ook nog een voorstel kunnen doen bij de begroting als het echt om de financiering gaat?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Daarom heeft de ChristenUnie er ook voor gepleit om een aardig deel van die 600 miljoen in de lumpsum voor de scholen te bestempelen. Daarmee geef je scholen de ruimte om het geld in te zetten waar zij dat nodig achten, hetzij voor een herinvestering voor leraren — meer handen in de klas — hetzij voor dit soort maatschappelijke stages. Wat ons betreft gebeurt dat dus met behoud van de verplichte maatschappelijke stage, omdat wij het echt van onbehoorlijk bestuur vinden getuigen om die opgebouwde structuur nu weer helemaal te ontmantelen.

Ik heb nog wel een aantal vragen over de uren die meetellen als onderwijstijd, want dat regelt dit wetsvoorstel wel. Dat wordt dus facultatief, waarbij de staatssecretaris zegt dat het voor voor maximaal 30 uur mag worden meegeteld als onderwijstijd, terwijl een stage van ten minste 30 uur vereist is om op de cijferlijst terecht te komen. Daar zit volgens mijn fractie weinig flexibiliteit in. Uit de schriftelijke beantwoording begrijp ik dat de staatssecretaris stelt dat maximaal 30 uur zou kunnen worden losgelaten. Er zou wat meer ruimte in kunnen zitten om het zelfs meer dan die 30 uur te laten zijn. Hoe gaat hij wat hij hierover in de schriftelijke beantwoording heeft uiteengezet, dat het dus mogelijk wel wat meer zou mogen worden, verder in het inrichtingsbesluit vormgeven? Ofwel, gaat hij geen maximumaantal uren vastleggen in de wet, in tegenstelling tot de tekst van de memorie van toelichting?

Dan kom ik bij het tweede deel, en wel het schrappen van algemene natuurwetenschappen als vak, dat in het wetsvoorstel wordt geregeld. Een van de argumenten van de staatssecretaris is dat dit onderwerp ook in andere vakken zou kunnen worden ondergebracht. De ChristenUnie vindt het belangrijk dat wetenschap en techniek goed geborgd zijn in het voortgezet onderwijs. Het is dan vooralsnog vanzelfsprekend dat ook de natuurprofielen daarbij aan de orde komen, maar ik vraag de staatssecretaris of het wel voldoende is om alleen in de onderbouw het onderdeel wetenschap en techniek te versterken. Het Techniekpact heeft bijvoorbeeld laten zien dat wij alle zeilen moeten bijzetten om bij opleidingen en op de arbeidsmarkt juist de technieksector te stimuleren. Dus hoe ziet de staatssecretaris het afschaffen van het vak natuurwetenschappen nu in het licht van het Techniekpact? Kunnen wij inderdaad voldoende aandacht geven aan dit soort vakken, als het vak natuurwetenschappen wordt ondergebracht bij de andere vakken, zoals scheikunde?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief > 2014 > februari