Bijdrage Joël Voordewind aan een plenair debat over de Wet zorgplicht kinderarbeid
Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind aan een plenair debat met minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Onderwerp: Voorstel van wet van het lid Van Laar houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen (Wet zorgplicht kinderarbeid)
Kamerstuk: 34 506
Datum: 14 december 2016
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik feliciteer collega Geselschap met zijn mooie maidenspeech. Wij zien ook uit naar zijn opvolger, die het nog een stuk beter gaat doen dan hij, volgens hemzelf.
168 miljoen kinderen wereldwijd zouden naar school moeten gaan en met hun toekomst bezig moeten zijn, maar zij zijn gedwongen om te werken. In landen als India, Bangladesh, Cambodja, Turkije, Mali en Congo zitten kinderen niet op school, maar werken ze in de mijnen, in de fabrieken of op het land. Ik heb zelf tijdens mijn bezoeken aan die landen gezien hoe kinderen dagenlang in de hete zon met een hamertje stenen zitten te verpulveren in de mijnen. Zij werken aan grondstoffen en producten die ook in onze winkels belanden. Dat vindt de ChristenUnie onbestaanbaar. Ik spreek daarom mijn waardering uit voor het initiatief van collega Van Laar en zijn medewerkers om met dit wetsvoorstel te komen.
De ChristenUnie zet zich in de Tweede Kamer al lange tijd in om kinderarbeid te bestrijden, ook samen met de heer Van Laar, bijvoorbeeld door de motie over het kinderarbeidfonds structureel door te zetten. Ook de ChristenUnie is voor een wettelijke ondergrens om de mensenrechten in productieketens te beschermen en de bedrijven een wettelijke zorgplicht te geven. Ze moeten er alles aan doen om kinderarbeid in hun gehele productieketen te weren. Dat zou aanvullend moeten zijn op de convenanten waarbij wij nog niet altijd een goede voortgang zien. Convenanten zijn nuttige instrumenten om bedrijven te ondersteunen in het verbeteren van de mensenrechten, maar wettelijk gezien zou ieder bedrijf een zorgplicht moeten hebben om de mensenrechten te respecteren.
Ik heb nog een aantal vragen over het wetsvoorstel, bijvoorbeeld over de invulling en de reikwijdte. De ChristenUnie zou de wet namelijk het liefst nog wat breder willen trekken. Wat ons betreft komt er ook een wettelijke ondergrens voor dwangarbeid en moderne slavernij. Het framework van John Ruggie, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, schrijft voor om de zorgplicht van bedrijven om mensenrechten te respecteren goed wettelijk vast te leggen. Het framework heeft dan ook drie elementen. Een: de plicht van de staat om mensen te beschermen tegen mensenrechtenschendingen door derde partijen. Twee: de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om mensenrechten te respecteren. Drie: het recht van de slachtoffers op toegang tot rechtsmiddelen bij schendingen. Deze uitgangspunten zijn nog steeds niet goed vastgelegd in de Nederlandse wetgeving.
De indiener wil nu het tweede uitgangspunt, responsibility to protect, deels omzetten in wetgeving. Ik vraag de indiener waarom hij het eerste en het derde uitgangspunt buiten de wet laat, namelijk herstel en genoegdoening. Met deze wet worden de slachtoffers van mensenrechtenschendingen niet direct geholpen door betere toegang tot recht of schadevergoeding. Bovendien is kinderarbeid slechts één belangrijke ILO-norm. Bedrijven moeten volgens internationale mensenrechtenafspraken ook dwangarbeid en moderne slavernij tegengaan. Is het niet beter om dit meteen ook vast te leggen, onder meer door het principe van due diligence breed vast te leggen? Het gaat dan om het in kaart brengen en het verminderen van risico's in de bedrijfsvoering. Ik verwijs bijvoorbeeld ook naar de wet die onlangs in het Verenigd Koninkrijk is aangenomen: de Modern Slavery Act. Die is vorig jaar van kracht gegaan. Zwitserland kent het Responsible Business Initiative. Dat voorziet in de invoering van een wettelijk imvo. Het is een zorgvuldigheidsverplichting voor Zwitserse ondernemingen. Waarom heeft de initiatiefnemer niet voor die route gekozen? Ook op dat punt heb ik een amendement.
In het wetsvoorstel wordt gekozen voor de leeftijdsgrens van 13 jaar voor kinderarbeid. Ik zeg de initiatiefnemer dat dat grote gevolgen zal hebben. In de ILO-conventie wordt namelijk uitdrukkelijk gesproken van 15 jaar. Er is inderdaad, zoals de indiener ook zegt, een uitzonderingsmogelijkheid voor licht werk. Dat mag dan niet zwaar zijn, niet ten koste gaan van de gezondheid en ook niet van het onderwijs. Als we deze wet zo zouden aannemen, zullen heel veel kinderen alsnog in de kinderarbeid terechtkomen of blijven. Denk maar even aan al die plantages waar wij veel debatten over hebben gevoerd. In Turkije blijven kinderen gewoon van school weg omdat ze met de ouders mee moeten naar katoenplantages en andere plantages. Ze missen dus echt onderwijs. Waarom is die leeftijd dus niet op 15 jaar gezet? Op dat punt heb ik ook een amendement ingediend.
In de initiatiefwet wordt ervoor gekozen om iedere onderneming in Nederland een zorgplicht op te leggen, om zo de risico's in kaart te brengen en te verminderen. Voor veel bedrijven zal deze zorgplicht niet relevant zijn, bijvoorbeeld omdat ze binnen de Nederlandse grenzen werken of alleen afnemen uit landen waar het verbod op kinderarbeid goed gehandhaafd wordt. Waarom heeft de indiener niet gekozen voor een verplichting die zich beperkt tot risicosectoren en import uit risicolanden? Dat is eigenlijk het systeem dat de Amerikanen kennen. Door middel van een mondiale risicoanalyse kan de overheid in een AMvB risicolanden en risicosectoren benoemen. Dit maakt het wetsvoorstel ook gerichter op de hoogrisicolanden en -sectoren. Denk dan aan sectoren als kleding, schoenen, natuursteen, edelmetaal en tropisch fruit. Natuurlijk blijft de plicht van de onderneming overeind om zelf te onderzoeken of een productieketen zich uitstrekt tot een risicoland. Ik hoor graag een reactie op dit punt.
Ik kom dan op het punt van de consumenten. Daarin sluit ik me aan bij collega Van Veldhoven, die zegt: laten we het meteen openbaar maken op het moment dat bedrijven een verklaring indienen bij de ACM. Zo weten consumenten dat bedrijven zich daar hebben aangemeld als het gaat om het weren van kinderarbeid. We zullen ongetwijfeld even de koppen bij elkaar steken om te zien of we tot een gezamenlijk amendement kunnen komen.
In het wetsvoorstel wordt ervoor gekozen om de ACM als toezichthouder aan te stellen. De ChristenUnie wil de ACM graag verbreden tot een autoriteit voor mens, milieu en markt. Helaas zijn we echter nog niet zo ver. De ACM ziet nu vooral toe op mededinging en consumentenrechten. De ACM zal bijvoorbeeld niet toetsen op naleving van mensenrechten en kan ook geen controles in het buitenland uitvoeren. Waarom introduceren we niet een sterkere toezichthouder die ook echt het gelijke speelveld bewaakt? We zien nu in de convenanten dat het juist aan een toezichthouder ontbreekt, waardoor de afspraken zeer vrijblijvend zijn en veel bedrijven zich onttrekken aan hun verantwoordelijkheid, onder meer in de kledingsector. Ik hoor graag een reactie van de indiener op dat punt.
Ik heb dan nog een punt over de ingangsdatum van 1 januari 2020. Ik vraag de indiener of hij dat niet rijkelijk laat vindt en waarom hij voor die datum heeft gekozen. Hij zegt dat bedrijven moeten wennen aan zo'n nieuwe wet. De ILO-conventie bestaat echter al decennialang. De normen in het wetsvoorstel kunnen niet als een volslagen verrassing komen. Bovendien mogen we ook nu al van bedrijven verwachten dat ze zich inzetten voor het weren van kinderarbeid. Waarom wordt niet gekozen voor een vroegere ingangsdatum?
Ter afsluiting heb ik ook een vraag aan de minister. In de afgelopen week hebben we een debat met de minister gevoerd over imvo. Ik heb toen ook een vraag gesteld over ISEAL, de koepel van keurmerken. Ik vroeg of die een mogelijkheid biedt voor het uitwerken van een soort hefboom voor producten die we eigenlijk al bij de grens niet willen accepteren. Graag hoor ik daarop een reactie van de minister.
Het is belangrijk dat ieder kind naar school kan gaan om aan zijn of haar toekomst te kunnen werken. Ik herinner me het verhaal van Aisha van 13 jaar, die in Turkije woont. Toen hem gevraagd werd wat hij later wilde worden, zei hij: ik wil arts worden. Hij werkt echter op een katoenveld om grondstoffen voor onze goedkope kleding te oogsten. Een paar maanden later kwam ik hem weer tegen op diezelfde plantage bij de hazelnootpluk voor onze chocoladepasta. Het is belangrijk dat Nederlandse bedrijven hun productieketens goed onderzoeken op mensenrechtenschendingen en actie ondernemen met een plan van aanpak om kinderarbeidvrije zones in te stellen en kinderen naar school te laten gaan, zodat Aisha later inderdaad zijn droom kan verwezenlijken.
Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl