Mogen kinderen met Down nog geboren worden? (column Carla Dik-Faber)
Soms kan een dag geen groter contrast bevatten. Afgelopen maandag bracht ik een werkbezoek aan een kleinschalige woonvoorziening van Zozijn in Deventer. Een plek waar mensen met een verstandelijke en fysieke beperking wonen, samen koken en eten, verzorgd worden. Een vrolijke, jonge meid begroette me hartelijk. Even later liet ze vol trots haar kamer zien: een gezellige kamer, haar eigen plek. Ik werd getroffen door een foto waarop haar beide zussen haar omarmen. Twee succesvolle meiden, met een goede opleiding en volop toekomstmogelijkheden, die hun zusje met Down omarmen. Wat zijn ze blij met elkaar!
Diezelfde avond was ik in Ede, waar 300 medewerkers van Ziekenhuis De Gelderse Vallei zich verzetten tegen een beleidsaanpassing van het ziekenhuis om voortaan abortussen toe te staan bij vrouwen die zwanger zijn van een kind met het syndroom van Down. Als personeel in de zorg zijn zij ervan overtuigd dat kinderen met Down waardevol zijn en bescherming verdienen. Het is verbazingwekkend om te zien hoe dit ziekenhuis een groot deel van hetpersoneel van zich wist te vervreemden. De Raad van Bestuur spreekt van ‘een zorgvuldig besluitvormingsproces van een jaar’, maar het personeel is hierbij niet betrokken geweest. Hoe zorgvuldig is dat?
Wat mij vooral bezig houdt is hoe - bijna ongemerkt - een samenleving ontstaat waarin geen plek meer is voor mensen zoals het meisje uit Deventer. Het aborteren van kinderen met het syndroom van Down is langzamerhand vanzelfsprekend geworden. Dit laat zich niet eenvoudig beantwoorden met de opmerking dat dit de persoonlijke vrijheid van vrouwen is. Er staat namelijk iets veel groters op het spel. Zijn wij nog bereid onvoorwaardelijk ruimte te bieden in ons leven en in onze samenleving voor kinderen die aan onze zorg worden toevertrouwd? Of moeten kinderen eerst de test goed doorstaan voordat zij geboren mogen worden?
Onze samenleving vindt het steeds moeilijker om plek te geven aan mensen die anders zijn, aan mensen met een beperking. Daarom ben ik onder de indruk van de inzet van zoveel ziekenhuismedewerkers die - dwars tegen de heersende tendens in - van zich hebben laten horen. Ik heb veel respect voor de moeder van het meisje met Down, die me vertelde hoe trots ze op haar dochter is. En ik hoor die verhalen vaker. Niet om het krijgen van een gehandicapt kind te romantiseren, niet om de pijn van de toekomstige ouders te verzachten.
Maar al te goed begrijp ik het verlangen naar een gezond kind. En ja, het betekent veel zorg.Dat juist die zorg, voor de meest kwetsbaren in onze samenleving, de komende tijd op het spel staat, mag duidelijk zijn. Om die zorg ook in de toekomst betaalbaar en bereikbaar tehouden, is het onvermijdelijk om in te grijpen. Door de uitdijende AWBZ groeien de zorgkosten ons boven het hoofd. En de gedachte spreekt mij aan om, waar mogelijk, mensen langer thuis te laten wonen en zorg te verlenen in de eigen omgeving. In het gesprek met staatssecretaris Van Rijn hebben we echter aangegeven dat de AWBZ moet blijven voor mensen met een grote zorgvraag. Maar dat kan ik niet los zien van de principiële vraag of deze kinderen nog geboren mogen worden. Laat het contrast zoals ik dat maandag zag alstublieft iets minder groot zijn.
Carla Dik-Faber
Tweede Kamerlid van de ChristenUnie