Peter Ester kritisch op plannen kabinet met pensioenen

Peter Ester - Foto: Anne Paul Roukema / ChristenUniedinsdag 08 oktober 2013 12:20

Vandaag debatteert de Eerste Kamer over twee pensioenwetten van het kabinet. Senator Peter Ester is kritisch over de plannen. Lees hieronder de hele plenaire bijdrage van Peter Ester aan het debat.

Plenaire bijdrage van Peter Ester aan het debat op 8 oktober 2013 over de wetsvoorstellen:

  • 33 610 - Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen
  • 33 672 - Wet Pensioenaanvullingsregelingen

 

Voorzitter,

Dit debat vandaag over pensioenopbouw staat volop in de politieke en publieke belangstelling, om het maar mild uit te drukken. De schijnwerpers van de media zijn letterlijk op de Senaat gericht. En terecht. Het gaat ook ergens over. Het gaat over de vraag of de beide wetsvoorstellen de opmaat vormen naar een duurzaam pensioenstelsel. Voor de ChristenUnie betekent dat een toekomstbestendig pensioenstelsel dat recht doet aan de belangen van huidige generaties maar ook aan de belangen van jongere generaties. Een stelsel dat vertrouwen biedt en dat het voor iedereen mogelijk maakt een goed pensioen op te bouwen. In dat licht bezien, valt direct op dat het wetsvoorstel over de verlaging van pensioenopbouw primair budgettair gedreven is. De bezuiniging van €3 miljard door de verlaging van het opbouwpercentage naar 1,75% is de eerste insteek. Mijn fractie betreurt dat. Duurzaamheidsoverwegingen worden maar mondjesmaat beluisterd. Discussies over alternatieve varianten worden steeds in deze bezuinigingsmal geperst. Dit belast het debat in hoge mate. Het kabinet komt er ook niet los van. Het gaat immers om de vermoedelijk grootste bezuinigingsoperatie in deze regeringsperiode. Het korte termijnperspectief overruled het lange termijnperspectief. Fundamentele discussies over de duurzame inrichting van ons pensioenstelsel verhouden zich slecht tot deze korte termijn bezuinigingspolitiek.

Het kabinet, voorzitter, komt met veel wetgeving op het terrein van pensioenen. Nog onlangs spraken we over de governance van pensioenfondsen, daarvoor over de verhoging van de pensioenleeftijd, vandaag gaat het over de beperking van het fiscale kader van pensioenopbouw en bijspaarregelingen en ergens begin volgend jaar komen we te spreken over het nieuwe pensioencontractmodel, waaronder het herzien financieel toetsingskader (het FTK). Dit alles roept onmiddellijk de vraag op hoe deze verschillende wetsvoorstellen zich tot elkaar verhouden en wat de grotere gedachte erachter is. Kunnen de bewindslieden de kabinetsvisie met ons delen hoe deze wetsvoorstellen in hun onderlinge samenhang begrepen moeten worden? Hoe ze bijdragen aan een toekomstbestendig pensioenstelsel? Nog mooier zou het zijn indien het kabinet deze meer omvattende visie op papier zou zetten. Zijn de beide bewindslieden daartoe bereid?

Dan nu de beide wetsvoorstellen zelf. Ik begin met de beperking van het fiscale kader van de pensioenopbouw, het zogenaamde Witteveenkader. De beoogde neerwaartse bijstelling van het opbouwpercentage van 2,25% naar 1,75% is een daling van meer dan 20%. Dat heeft een forse impact op het pensioenresultaat dat een deelnemer kan bereiken. Dat geldt vooral voor jongeren. Het kabinet redeneert dat omdat jongeren langer zullen doorwerken, dit minder slecht uitpakt. Dat zou ook blijken uit de actuariële berekeningen en generatie-analyses van het CPB. Maar deze analyses moeten wel op hun vooronderstellingen beklopt worden. Zo wordt geprognosticeerd dat de AOW-leeftijd van het huidige cohort 25-jarigen tot bijna 72 jaar zal stijgen. Zo gerekend vallen de gemiddelde negatieve macro-effecten mee. De vraag is natuurlijk of dit een wenkend en reëel perspectief voor deze generatie is. We leggen op deze wijze de lengte van arbeidsloopbanen dwingend op tot ver voorbij de leeftijd van 67 jaar. Dat beperkt later de keuzemogelijkheden van mensen met zware beroepen. Bovendien zijn de individuele micro-effecten sterk afhankelijk van het type pensioenregeling, het salaris, de loopbaan en de burgerlijke staat om maar een paar dingen te noemen. Nog belangrijker, voorzitter, is evenwel de vraag of de meeste jongeren überhaupt zullen toekomen aan een ononderbroken beroepsloopbaan van 40 jaar om 70% van het middelloon te realiseren. Hier zijn de theoretische pensioenuitgangspunten van het wetsvoorstel bepaald werkelijkheidsvreemd. Alle signalen wijzen er op dat de arbeidsmarkt voor deze generatie jongeren verder zal flexibiliseren. Arbeidscontracten zullen veel minder vast worden, het ontslagrecht wordt stevig versoepeld, jongeren zullen meer transities op de arbeidsmarkt maken, perioden van werk zullen worden afgewisseld door perioden van werkloosheid, herscholing of zorg, het aantal zzp-ers zal groeien, werknemerschap en ondernemerschap zullen worden afgewisseld, arbeidsmigratie zal steeds gewoner worden, hoge echtscheidingspercentages zullen effect hebben op de uiteindelijke pensioenhoogte en pensioenfondsen zullen in slechte economische tijden niet of slechts gedeeltelijk indexeren. De idee van ononderbroken, continue en volledige arbeidsparticipatie zal steeds minder opgeld doen voor de jongste generatie in hun arbeidscarrière. Kortom, de arbeidsmarkt wordt steeds grilliger en diffuser voor jongeren en voor velen zal dit betekenen dat actuariële berekeningen die van 40 jaar werken uitgaan, niet gehaald zullen worden. En, laten we dat niet vergeten, verdere flexibilisering van de arbeid is staand beleid van dit kabinet. Mijn fractie vraagt de beide bewindslieden of zij zich herkennen in dit beeld van de verbrokkelde arbeidsmarkt en welke gevolgen de flexibilisering van de arbeid in hun ogen heeft voor de pensioenopbouw van jongeren.

De pensioenwereld zelf, voorzitter, onderkent deze problematiek ten volle. PGGM meent dat er een te zware wissel op de toekomst wordt getrokken. De Pensioenfederatie voorspelt dat jongeren een lager pensioen zullen bereiken, zelfs als zij langer doorwerken. Het kabinet stelt de zaken te florissant voor, zo luidt de letterlijke conclusie van de federatie in hun position paper rond dit wetsvoorstel. Het maatschappelijk draagvlak voor dit wetsvoorstel is minimaal. De vakbonden (FNV, CNV, MHP), het ABP en het Verbond van Verzekeraars laten in niet mis te verstane woorden weten dat de pensioenen van jongeren in gevaar komen indien de jaarlijkse pensioenopbouw beperkt wordt. Onderzoeksbureau Mercer berekende onlangs dat jongeren de 70% middelloon niet zullen halen. Jongeren geboren in 1988 die gedurende hun loopbaan een modaal inkomen opbouwen, bouwen een pensioen op dat 15% lager is dan bij het huidige stelsel. Voor andere inkomensgroepen daalt dit naar de 30%. Daar komt nog bij dat deze generatie jongeren een steeds groter deel van hun inkomen aan zorguitgaven zullen moeten besteden.

Het wetsvoorstel gaat verder uit van de premisse dat de pensioenfondsen de premies voor pensioendeelnemers zullen verlagen gezien de hogere pensioenrichtleeftijd. De validiteit van deze premisse is wankel. Het APB – verreweg het grootste pensioenfonds in ons land - heeft al laten weten dat de pensioenpremie per saldo met 14% zal stijgen. De pensioensector heeft het wetsvoorstel dan ook bepaald niet positief ontvangen. Zij zullen de hoogte van de pensioenpremies laten afhangen van een reeks van interne en externe overwegingen, waaronder noodzakelijke buffervorming, beleggingsresultaat, rentestand, dekkingsgraad en indexatieruimte. De overheid heeft hier bovendien geen regiemacht. Het is immers aan de fondsen - aan werknemers en aan werkgevers - om de premies vast te stellen. En hier zien we het werkelijke probleem: de overheid kan het fiscale kader van de pensioenopbouw beperken maar kan niet tegelijkertijd de pensioenpremies verlagen. Geredeneerd vanuit de logica van dit wetsvoorstel zijn fiscaal kader en premies echter communicerende vaten. De regiemacht van de overheid om aan beide knoppen tegelijk te draaien – noodzakelijk voorwaarde voor het welslagen van het voorgenomen beleid – is afwezig. Dat betekent in dit geval dat het kabinet afhankelijk is van de bereidheid van de pensioenfondsen om de premies te laten dalen. Die zullen dat echter niet op voorhand beloven, zij hebben immers, zoals ik aangaf, meerdere parameters mee te wegen. En die wijzen niet richting verlaging van pensioenpremies. Kortom, op dit wezenlijke punt is het wetsvoorstel uit balans. Het kabinet kan simpelweg geen zekerheid bieden dat pensioenfondsen hun premies zullen laten dalen. En die zekerheid is vooral ook van belang om de intergenerationele verdeling van lusten en lasten in evenwicht te houden. De CPB berekeningen laten zien dat alleen indien versobering van jaarlijkse pensioenopbouw gelijk optrekt met een navenante verlaging van pensioenpremies er sprake is van beperkte generatie-effecten. En dat nu is hoogst onwaarschijnlijk.

De ChristenUnie-fractie, voorzitter, is alles overziend zeer bezorgd over de effecten van dit wetsvoorstel op de pensioenopbouw van jongeren. Zowel de flexibilisering van de arbeidsmarkt als de gemankeerde regiemacht van de overheid wat de pensioenpremies betreft, doen het ergste vrezen. Het kabinet “casht” nu door een forse beperking van de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies, maar jongeren zullen daarvan de dupe worden. Hier botst het korte termijn voordeel voor de overheid met het lange termijn nadeel voor de jongere generaties.

Dan nu, voorzitter, het tweede wetsvoorstel, de excedentregeling. De sociale partners kwamen deze bijspaarregeling overeen in het kader van het Sociaal Akkoord en het kabinet stelde €250 miljoen ter beschikking. Het gaat hier om de aanvulling van het nieuwe Witteveenkader van 1,75% met een netto-spaarfaciliteit die leidt tot 1,85% opbouw pensioen per jaar. Een verhoging van welgeteld een schamele ééntiende procent. Mijn fractie heeft met verbazing kennis genomen van dit wetsvoorstel. Het maakt de indruk een haastklus te zijn. Het is een schoolvoorbeeld van een wetsvoorstel dat negatief scoort op vrijwel alle gangbare beoordelingscriteria die wij in dit Huis hanteren: proportionaliteit, doelmatigheid en uitvoerbaarheid. De opbrengst voor pensioendeelnemers is uitermate beperkt - verwaarloosbaar bijna - en ligt voor mensen met een modaal inkomen rond de €10  per jaar. De baten wegen hier nauwelijks tegen de kosten op. De opbrengst voor mensen die meer dan €100.000 verdienen is evenwel aanzienlijk hoger. Het voorstel bevoordeelt vooral personen met topinkomens. De uitvoeringskosten van de bijspaarregeling zijn fors. Bij de belastingdienst gaat het om meer dan €1 miljoen structureel en bij de pensioenuitvoerders gaat het om een bedrag van tussen de €5 en 10 miljoen per jaar. Het voorstel is bovendien uitermate complex (fiscale behandeling bruto en netto pensioen) en deelname is verplicht.

Het verbaast dan ook niet dat het oordeel van de Raad van State tamelijk vernietigend is. Het wetsvoorstel krijgt het op één na zwaarste dictum. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs kraakt dit wetsvoorstel en oordeelt dat de regeling “volstrekt disproportioneel” is, op een zeer klein belang ziet en er maar liefst 15 artikelen moeten worden toegevoegd aan de Wet Inkomstenbelasting om de excedentregeling te implementeren. De Orde concludeert dat, ik citeer, “de overzichtelijkheid en eenvoud van wet- en regelgeving ernstig wordt geschaad”. De ChristenUnie-fractie schaart zich in deze oordelen van de Raad van State en de Orde van Belastingsadviseurs. Maar het verhaal gaat verder. Ook de Nederlandse Bank en de Autoriteit Financiële Markten hebben zich in zeer kritische bewoordingen uitgelaten over het wetsvoorstel. Ook de Pensioenfederatie en de  pensioenfondsen voegen zich in de kritiek en vragen zich hardop af of de fondsen de pensioenaanvulling wel zullen aanbieden aan hun deelnemers. Tot overmaat van ramp nam de FNV al snel afstand – later gevolgd door het CNV – van dit onderdeel van het Sociaal Akkoord, zodat VNO/NCW overblijft als enige representant van het maatschappelijk draagvlak.

De voorzichtige handreiking die het Kabinet biedt in het antwoord op het nader verslag vinden wij niet overtuigend. Onze kritiek, zo blijkt uit mijn betoog, is veel fundamenteler. Ik wil de Staatssecretaris van Financiën nogmaals vragen welk probleem het kabinet met dit wetsvoorstel denkt op te lossen en hoe hij de proportionaliteit van het voorstel beoordeelt. Mijn fractie meent dat het wetsvoorstel eenvoudigweg niet voldoet aan de meetlat die wij hier in de Senaat hanteren. Is dat, zo vraagt mijn fractie, wellicht ook de anticipatie van het kabinet gezien het feit dat de bijspaarregeling niet integraal in het eerste wetsvoorstel is opgenomen?

Voorzitter, ik sluit af. De ChristenUnie-fractie heeft grote moeite met beide wetsvoorstellen. De excedentregeling leidt niet tot een substantiële pensioenaanvulling, is te duur en te gecompliceerd. Belangrijker is evenwel het eerste wetsvoorstel dat de verlaging van de pensioenopbouw regelt. Mijn fractie maakt zich hier grote zorgen over. De verlaging schiet te ver door, de beoogde premieverlaging is boterzacht. De balans tussen generaties raakt uit het lood. Onze vrees is groot dat toekomstige generaties – de jongeren van nu – geen volwaardig pensioen zullen opbouwen, ook al wordt er langer doorgewerkt. Het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt draagt niet bij aan een toekomstbestendig, duurzaam en stabiel pensioenstelsel. En dat is wat Nederland nodig heeft.

Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de bewindslieden op onze vragen.

 

Labels
Eerste Kamer
Peter Ester

« Terug

Nieuwsarchief > 2013 > oktober

Geen berichten gevonden