Roel Kuiper: 'Breder beleid nodig voor toekomst hoger onderwijs'
'Er moet meer gebeuren om de uitdagingen in het Hoger Onderwijs het hoofd te bieden.' Dat zei Roel Kuiper tijdens een debat over de kwaliteit van het hoger onderwijs. 'De onderwijskwaliteit omhoog, docenten prikkelen om te excelleren, niet zo fors bezuinigingen op opleidingen, ophouden met de te technisch-bureaucratische benadering van academische prestaties en meer aandacht voor bredere academische vorming.'
Lees hier de hele bijdrage van Roel Kuiper aan wetsvoorstel 33519 Wijzigingen van de WHO (Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs)
Voorzitter, mijn fractie heeft niet deelgenomen aan de schriftelijke voorbereidingen, maar stelt wel zoveel belang in dit onderwerp dat ze graag een bijdrage levert aan de plenaire afronding. Twee jaar geleden hebben wij in dit huis het wetsvoorstel ‘Ruim baan voor talent’ besproken en veel van wat in dat wetsvoorstel aan de orde was, keert terug in het onderhavige wetsvoorstel. Toen waren de contouren nog ruim, nu zien we veel meer invulling op onderdelen. De thema’s zijn niet heel verschillend: het belang van kwaliteit, strengere toelatingseisen, meer ruimte voor instellingen en opleidingen om te kunnen differentiëren, ruimer baan voor talent, meer doctoraten, betere aansluiting op de arbeidsmarkt en op internationale standaarden.
De nieuwe aanzetten tot verbetering van het hoger onderwijs hebben ook te maken met een aantal gekende problemen. Het is de vraag of dit nieuwe wetsvoorstel deze niet teveel onbesproken laat. In verband met het thema kwaliteit lijkt me dat wel relevant. Ik noem in dit verband: onvoldoende onderwijskwaliteit niet in de laatste plaats in het HBO, te weinig prikkels om ook docenten te laten excelleren, bezuinigingen op opleidingen, een te technisch-bureaucratische benadering van academische prestaties en, in samenhang daarmee, te weinig aandacht voor bredere academische vorming. Het rapport-Veerman wordt genoemd en is drie jaar geleden door vrijwel iedereen omarmd, maar we zijn niet vergeten hoe weinig het eerste kabinet-Rutte er voor over had om vanuit deze visie te werken. Het Plein heeft zwart gezien van de toga’s van hoogleraren die een stille rondgang maakten om het Binnenhof. De Strategische Agenda stelde in het licht van wat Veerman had geformuleerd teleur.
Voorzitter, het hoger onderwijs heeft zich in te richten op kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek voor nog altijd grote groepen studenten. De minister verwacht voortgaande stijging van studentenaantallen. Kennelijk is ons voortgezet onderwijs zo succesvol dat wij ook in de toekomst grote groepen studenten afleveren aan de poort van universiteit en hogeschool. Ook is de aantrekkelijkheid van ons onderwijs voor buitenlandse studenten een factor. De komst van die buitenlandse student wordt uitdrukkelijk aangemoedigd. Kan de minister ons inzicht geven in de verwachte studentenstromen in de toekomst en de scenario’s waar zij zich op baseert? Is het bewust beleid om goede c.q. excellente studenten uit het buitenland aan te trekken? Wat is de opbrengst precies van buitenlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs? Nog altijd heeft ons stelsel van hoger onderwijs veel voor op het hoger onderwijs in andere delen van de wereld, ook op vormen van hoger onderwijs in Azië. Het is creatiever, meer uitdagend voor de student en per saldo daarmee ook vaak innovatiever. Is de regering van plan dit comparatieve voordeel te benutten?
Voorzitter, onze fractie kan zich vinden in de hoofdlijnen van het beleid, al zijn deze maatregelen, zoals ik aangaf, op zichzelf niet genoeg. Meer differentiatie is goed, wellicht komen wij uit een verleden waarin het ‘one size fits all’ wellicht te sterk de inrichting van het hoger onderwijs bepaalde. Niettemin moet die verscheidenheid wel strikt gebonden blijven aan herkenbare opleidingssoorten, duidelijke diploma’s en een internationaal herkenbare kwaliteit. Het is niet erg als er verschillende typen bachelors en masters ontstaan als maar duidelijk is waar een bachelor- of masterdiploma voor staat. Meer differentiatie en verscheidenheid houdt opleidingen ook ten opzichte van elkaar scherp. Maar het veld moet niet te ingewikkeld worden. De Raad van State maakte daar opmerkingen over. De differentiatie in ‘drievoud’ wordt in dit wetsvoorstel een differentiatie in ‘zesvoud’. Waar ligt de grens, hoe blijft voldoende eenheid in verscheidenheid bewaard? Wil de minister op dit punt haar visie geven?
Dit vraag ik ook omdat er iets tegenstrijdigs zit in het enerzijds opheffen van opleidingen, de fusie tussen universiteiten (zie de fusie tussen de beta-faculteiten van de VU en de UvA) en anderzijds het benadrukken van differentiatie, zelfs tussen instellingen. De wet Ruim baan voor talent gaf nadrukkelijk veel ruimte voor nieuwe, kleine, residentiële opleidingen, zoals de University Colleges. De kleinschaligheid, scherpere selectiemogelijkheid en gerichte aanpak komt het onderwijs in dit type bachelor-opleidingen zeer ten goede. Bedoelt de minister dat een verdere groei van dergelijke hoogwaardige opleidingsfaciliteiten een door haar gewenste differentiatie is in het kader waarvan dan ook het voorstel moet worden begrepen het collegegeld voor dit type instellingen flink (tot maximaal vijf maal het gewone ‘tarief’) te laten stijgen? Wij kunnen ons iets bij deze ontwikkeling voorstellen, waarbij een uitbouw van UC’s mogelijk is met een nog scherpere academische profilering dan nu het geval is.
Nog een opmerking over selectie en doorstroom in het Wo voordat ik inga op het Hbo. Er worden maatregelen voorgesteld voor een meer gestructureerd studiekeuzeadvies. Goed dat dit een advies blijft, maar dat hier een groter gewicht aan wordt toegekend is terecht. Maar speelt studiekeuzeadvies ook een rol bij de keuze van een vervolgmaster na de genoten bacheloropleiding? Het bachelor- en mastertraject worden nadrukkelijker losgekoppeld. Het worden meer en meer afzonderlijke keuzes. Mijn fractie heeft in het verleden de zorg uitgesproken dat een deel van de studenten het straks na de bacheloropleiding voor gezien houden. Dat zouden wij betreuren. Er zou niet een cultuur moeten ontstaan waarin de bacheloropleiding wordt gezien als de hoogst genoten opleiding, want dan boeten we in. Hoe ziet de minister de rol van opleidingen om studenten ook daadwerkelijk te begeleiden naar een master die bij hen past? Kan dit in de vorm van een exit-gesprek met aanbod van studiekeuzeadvies?
Voorzitter, ik maak nu een aantal opmerkingen over kwaliteit-in-verscheidenheid, toegepast op het Hbo. Dat er in het Hbo toelatingseisen worden gesteld bij de instroom van Mbo-studenten is goed. Er is een tijdlang te gemakkelijk aangenomen dat Mbo’ers het konden redden in het Hbo. Terwijl het Hbo aan de ene kant bezig waren Vwo’ers te interesseren en met excellente studenten Hbo-onderzoek op te zetten, moest ze aan de andere kant veel aandacht besteden aan Mbo’ers die het niveau met moeite aankunnen. Dat leverde en levert nog altijd een spagaat op. Het Hbo is maar niet een vergaarbak van groepen studenten, maar de hoogste vorm van praktijkonderwijs dat we kennen. Wij steunen dus het stelsel van toelatingseisen om de kwaliteit ervan te waarborgen. Overigens begrijp ik uit het veld dat Hbo-docenten al worden ingezet in schakelpogramma’s om geselecteerde Mbo’ers klaar te maken voor het Hbo.
Voorzitter, de kwaliteit van het Hbo vraagt gericht aandacht. Hoe kijkt de minister aan tegen het al vaker gesignaleerde probleem dat betrekkelijk weinig Hbo-docenten gepromoveerd zijn en ook het aantal masterdiploma’s hier niet overhoudt? Er is de laatste jaren aandacht voor de professionalisering van de Hbo-docent en mijn fractie is benieuwd hoe het daar nu mee staat. Voorzitter, teneinde de kwaliteit van het Hbo op hoog niveau te brengen is de verkorting van studietrajecten voor Vwo’ers van vier naar drie jaar wel een begrijpelijke beweging, maar ook een gemiste kans. Het is bekend dat het huidige Hbo op Vwo’ers weinig aantrekkingskracht heeft. Dat heeft te maken met het niveau, het soms trage tempo van de kennisoverdracht, het gebrek aan een uitdagend studiepad met perspectief. Sinds ruim tien jaar zijn er lectoren met kenniskringen aan het werk die mede bedoeld waren het niveau van het Hbo te verhogen, praktijkonderzoek van de grond te krijgen en te laten wortelen en al met al de discipline van praktijkonderzoek in Nederland sterker te maken. In dat licht bezien is het jammer dat de aantrekkelijkheid van het Hbo voor Vwo’ers nu moet worden gezocht in studieduurverkorting, van vier naar drie jaar. Was het niet beter geweest deze studenten op te vangen in trajecten waarin onderzoeksvaardigheden meer centraal hadden gestaan? Nu zijn deze Vwo’ers ook betrekkelijk snel weer verdwenen en is het maar de vraag of ze voldoende praktijkervaring hebben opgebouwd. Hebben de instellingen en het verbonden beroepenveld niet veel te traag gereageerd op deze kansen? We kunnen mooie dingen zeggen over het belang van hoger opgeleiden en het belang van een kenniseconomie, maar in de praktijk laten we toe dat lager opgeleiden de hoger opgeleiden verdringen, omdat ze nu eenmaal goedkoper zijn. Zo brengen we ons land en veel beroepspraktijken van de regen in de drup. Ik ben heel benieuwd naar de visie hierop van de minister, immers zelf oud-Hbo-bestuurder.
De ontwikkeling van de Associate degree kunnen we uit oogpunt van sterkere differentiatie begrijpen. Binnen beroepsopleidingen waarin de uitwisseling tussen praktijk en theorie een vitale rol speelt kan dit een eigen toegevoegde waarde hebben. Maar hier spelen wel vormgevingsvragen. Niet in alle sectoren werken deze trajecten even goed of zijn ze even nuttig. In zorg en onderwijs zal er weinig gebruik van worden gemaakt, in sectoren van economie en techniek daarentegen wel. Hoe ziet de minister de ontwikkeling hiervan?
Tot slot een opmerking over titulatuur. Het binaire stelsel en het onderscheid derhalve tussen beroeps- en praktijkgerichte opleidingen en wetenschappelijke opleidingen, blijft gehandhaafd als een van de belangrijke onderscheidingen in het hoger onderwijs. Wij begrijpen dat we internationaal erg uit de pas lopen met de manier waarop wij titels in het hoger onderwijs aanduiden. Wij gaan er van uit dat de herkomst van het diploma, het profiel van de afgevende opleiding en het profiel van de instelling, bepalend wordt voor de beoordeling van de betekenis ervan. Dan kan wat ons betreft deze stap ook gezet worden.
Voorzitter, er ligt een belangrijk pakket aan maatregelen dat het hoger onderwijs in staat stelt zich verder te ontwikkelen. Wij steunen de richting van beleid, hebben uiteraard nog veel meer wensen, maar zien voor nu vooral uit naar de beantwoording van de vandaag door ons gestelde vragen.
- Labels
- Eerste Kamer
- Roel Kuiper
Nieuwsarchief > 2013 > juli
Geen berichten gevonden