Peter Ester: "Concrete actie nodig voor verduurzaming en vergroening"
Op 12 en 13 december debatteerde ChristenUnie-senator Peter Ester over het Belastingplan 2012 en een aantal andere fiscale wetten. Lees hier zijn plenaire bijdrage:
MdV,
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Belastingplan 2012. Graag wil ik mijn erkentelijkheid uitspreken voor de uitstekende technische briefings die het Ministerie van Financiën heeft verzorgd voor de leden van de Commissie Financiën van dit huis. Dat heeft in ieder geval de voorbereidingen van mijn fractie op dit debat over het voorliggende Belastingplan beduidend vergemakkelijkt. Dank ook voor de antwoorden op de meer technische vragen die de ChristenUnie-fractie in commissieverband indiende.
Eerdere vragen van de ChristenUnie
De staatssecretaris is in algemene zin ingegaan op de vragen van mijn fractie rond defiscalisering van het erfrecht. Mijn fractie had evenwel nog een aantal meer specifieke vragen die niet zijn beantwoord. Het betreft vragen rond defiscalisering in relatie tot vruchtgebruiktestament, woon-en inboedelrecht, het onderscheid tussen vruchtgebruik- en volle eigendomslegaten, quasi-stiefkinderen van samenwonende partners en renteaftrek terzake van erfrechtelijke schulden. Graag zien wij alsnog een antwoord op deze vragen zoals verwoord in het voorlopig commissieverslag van 1 december jl. (33003c). Graag alsnog een antwoord op deze punten.
Art 23 Wna en motie Schouten
De staatssecretaris heeft duidelijkheid verschaft over de reikwijdte van art 23, Wna. Mogen we hieruit afleiden dat een gehuwd executeur niet de toestemming van zijn/haar echtgenoot nodig heeft voor het aanvaarden van de executeursbenoeming? Duidelijkheid is hierover gewenst omdat in artikel 1:88 lid 1 letter c BW de toestemming van de echtgenoot nodig is als men zich borgstelt voor schuld van een derde.
In antwoord op Kamervragen heeft de staatssecretaris gesteld dat ook voor de toepassing van artikel 10 SW de WOZ-waarde van belang is. De hoogte van de huur zou dan hieraan zijn gekoppeld indien men toepassing van artikel 10 SW wenst te vermijden. Heeft het amendement Schouten (TK 33003, nr 70) waardoor men kan kiezen voor een actuelere WOZ-waarde, ook betrekking op de hoogte van de huur in relatie tot artikel 10 SW? Een argument voor een positief antwoord kan hierbij zijn dat men door het amendement een WOZ-waarde in aanmerking mag nemen waarvan de peildatum dichter in de buurt komt van de realiteit waarop men huurafspraken vastlegt.
Belastingplan algemeen
Het Belastingplan 2012 kan uiteraard niet los gezien worden van de financiële crisis in Europa. De crisis heeft impact - direct en indirect - op de belastinginkomsten die de regering kan verwachten. De omvang van deze inkomsten zijn bepalend voor de financiering van de overheidsuitgaven en het financieringstekort. Het zijn economisch zware tijden en de Nederlandse regiemacht is beperkt. Dit maakt het monitoren en ramen van belastinginkomsten cruciaal voor het op orde houden van het nationale huishoudboekje. Mijn fractie zou dan ook graag de laatste ramingen vernemen van de regering rond de te verwachten belastinginkomsten voor het volgend jaar. En daaraan gekoppeld het oordeel van de staatssecretaris over de soliditeit van de belastingopbrengsten. Waar liggen de grootste risico’s en hoe anticipeert de regering hierop? Kunnen we met dit belastingplan de klappen van de Eurocrisis opvangen, zeker nu een nieuwe recessie in ons land dreigt? En hoe moeten we in dat licht de nieuwe bezuinigingen beoordelen die het kabinet volgens de laatste berichten overweegt? Graag een antwoord op deze vragen.
Bezuinigingsronde en hypotheekrenteaftrek
In deze context van een mogelijk nieuwe bezuinigingsronde krijgt de afspraak rond een meer duurzaam stelsel van hypotheekrenteaftrek die deze kamer met de staatssecretaris vorige maand mocht maken tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen, extra gewicht. Ons lijkt deze duurzame visie nu belangrijker dan ooit. We zien het visiedocument dan ook met spanning tegemoet.
Fiscale concurrentiepositie van Nederland
Vereenvoudiging van ons belastingstelsel is – terecht - een hoofddoelstelling van ook dit kabinet. Mijn fractie is dan ook verheugd dat het Belastingplan 2012 voorziet in het terugbrengen van het aantal belastingen. Op de keuze daarvan kom ik aan het eind van mijn betoog nog terug. Aan de andere kant moeten we vaststellen dat ook hier nog de nodige winst is te boeken. In het gezaghebbende jaarlijkse overzicht “Paying Taxes” van Price Waterhouse & Coopers, de World Bank en de International Finance Corporation daalt de fiscale concurrentiepositie van Nederland van de 27e naar de 34e plaats. Deze ranking is een maat voor de fiscale druk waar ondernemers mee te maken hebben. Ook Europees gezien is de fiscale concurrentiepositie van Nederland verslechterd. Ons land zakt van de zevende naar de achtste plaats en nestelt zich daardoor nog steviger in de wat fletse middenmoot. Graag horen wij van de staatssecretaris hoe hij deze verslechtering beoordeelt. Is het de inzet van het Belastingplan 2012 om deze toch weinig bemoedigende rankings te verbeteren en hoe ambitieus is het kabinet op dit punt? Wat is volgens de fiscale agenda van de staatssecretaris de plek waar Nederland internationaal thuis hoort, mede gezien de economische agenda?
Fiscale kindregelingen
MdV, dan nu een aantal meer inhoudelijke punten. Mijn fractie neemt er kennis van dat de regering het aantal kindregelingen wil stroomlijnen. En inderdaad het huidige stelsel is weinig transparant. We hebben te maken met een Aftrek levensonderhoud kinderen, het Inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande ouderkorting, het Schrappen van uitzonderingen op de uitkeerbaarheid algemene heffingskorting, de Kindertoeslag heffingvrij vermogen in box 3, de Inkomensafhankelijke combinatiekorting en de Weekenduitgave voor gehandicapten. In het debat dat vorige week in deze kamer werd gevoerd over het kindgebonden budget heeft mijn fractie aangegeven dat een integrale visie achter deze herzieningen ontbreekt. De ChristenUnie hecht zeer aan het ook financieel ondersteunen van gezinnen om er voor te zorgen dat de jongste generatie Nederlanders opgroeit in een stabiele en beschermde omgeving. Dat geldt zeker ook voor kinderen die deel uit maken van financieel kwetsbare gezinnen. Investeren in jonge talenten is essentieel om een vitale samenleving te realiseren en te behouden. Investeren in kinderen is nodig om Nederland van een toekomstbestendige basis te voorzien. Daarmee is het ook welbegrepen eigen belang van oudere generaties om jongere generaties in hun groei naar volwassenheid stevig te ondersteunen. Dit alles vraagt om visie hoe deze fiscale kindregelingen zich tot elkaar verhouden en vooral hoe een duurzaam kindgebonden budget er uit moet zien. Rond de zomer van dit jaar heeft de regering een visie beloofd over de samenhang in kindregelingen. Dit ook als opmaat tot vereenvoudiging en stroomlijning. Deze visie heeft dit huis nog niet bereikt. Dit maakt het voor mijn fractie niet doenlijk om de afzonderlijke herzieningen van de bestaande kindregelingen in het Belastingplan 2012 op zijn merites te beoordelen. Wel is duidelijk dat het om substantiële bezuinigingen gaat. Dat maakt het gemis aan een gedegen visie op de samenhang van kindregelingen alleen maar prangender. Graag horen wij van de staatssecretaris wanneer deze visie aan dit huis zal worden aangeboden. En bij ontstentenis van deze visie vernemen wij graag een voorschot van de staatssecretaris op de achterliggende inhoudelijke gezichtspunten van de stroomlijning van de fiscale kindregelingen zoals die blijkens het Belastingplan worden voorgestaan.
Vitaliteitsregeling
MdV, ook mijn fractie schaart zich achter het beleid om de arbeidsparticipatie te bevorderen teneinde het voorzieningenniveau in de Nederlandse verzorgingsstaat op een acceptabel peil te houden. Daarvoor is het noodzakelijk dat we onze beroepsbevolking in alle stadia van het werkzaam leven – ook daar waar het met zorgverplichtingen gecombineerd moet worden – mentaal en fysiek fit houden. Duurzame inzetbaarheid en het combineren van arbeid en zorgtaken zijn van cruciaal belang. Als we van Nederlanders verlangen dat ze langer doorwerken, dan moeten we hen ook faciliteren om vitaal te blijven ook in latere fasen van hun arbeidzaam leven.
Hier is immers in termen van arbeidsdeelname behoorlijke winst te behalen. De meeste werknemers verlaten de arbeidsmarkt voor hun 65e jaar. De werkbonus is bepaald op maximaal 2.350 Euro, onder gelijktijdige afbouw van de arbeidskosten voor ouderen en van de doorwerkbonus. Dit valt met name voor lagere inkomensgroepen gunstig uit. De vraag is evenwel wat het effect zal zijn. Ligt er een redenering van de staatssecretaris aan de hoogte van deze werkbonus ten grondslag en is deze op onderzoek gebaseerd? Is de bonus voor hogere inkomensgroepen wel onderscheidend? Wat zijn de arbeidseffecten die het kabinet van deze maatregel verwacht en hoe verhoudt deze zich tot de structurele kosten van de werkbonus van een half miljard Euro?
Ten aanzien van de invoering van het nieuwe fiscale instrument van vitaliteitssparen - ter vervanging van de spaarloonregeling en de levensloopregeling - merkt mijn fractie het volgende op. De staatssecretaris maakt een groot punt van het belang van deze regeling om Nederlanders fiscaal te faciliteren in het opbouwen van vermogen dat tijdens het werkzaam leven kan worden aangewend. Dit alles in het teken van duurzame inzetbaarheid, zorgarbeid; kortom, om mensen zo lang mogelijk vitaal te houden. Deze op zich lovenswaardige insteek en het stevige nummer dat het kabinet hiervan maakt in het teken van langer doorwerken, staat toch wat haaks op het bescheiden beschikbare budget. Het gaat om een budget van structureel minder dan 150 miljoen Euro en het maximaal fiscaal gefaciliteerd op de te bouwen vermogen bedraagt in totaal 20.000 Euro. Dat is bepaald niet indrukwekkend en zal voor een substantieel aantal Nederlanders weinig zoden aan de dijk zetten. De vraag die zich reeds nu stelt is of deze regeling succesvol zal blijken te zijn. Mijn fractie vraagt ook op dit punt een onderbouwing van de staatssecretaris. Met name wat betreft de verhouding tussen het beoogde doel en de beschikbare middelen. Zal dit de Nederlandse werknemer inderdaad scherp, fit en vitaal houden? Wat is het verwachte doorwerkeffect van de maatregel? Het Belastingplan stelt dat er geen beperkingen gelden wat betreft de reden waarom deelnemers het vitaliteitsspaartegoed aanwenden. Dat is ogenschijnlijk een nobel liberaal uitgangspunt. Maar zullen werknemers dit tegoed voor het beoogde doel opnemen of wordt het een verkapte spaarregeling voor mindere tijden? Ik zie op deze essentiële punten graag een antwoord van de staatssecretaris.
Vitaliteitsregeling en jongeren
Gegeven de fiscale constructie wordt vitaliteitssparen eigenlijk alleen aantrekkelijk als je inkomen kunt verschuiven uit een periode waarin je in een hoog tarief inkomstenbelasting valt, naar een periode van lagere belastingdruk. Hoe pakt dit nu, MdV, uit voor jongere werknemers? Zij zien in de regel hun inkomen groeien en lopen hierdoor kans op fiscaal nadeel. Deelt de staatssecretaris de constatering dat indien jonge werknemers hun fiscaal vitaliteitsspaartegoed opnemen - bijvoorbeeld om tijdelijk zorgtaken te combineren met minder arbeid - ze mogelijk meer belasting betalen dan ze bij inleg hebben gespaard? Staat dit niet haaks op het doel dat het kabinet met de vitaliteitsregeling voor ogen heeft? De levensloopregeling had als onbedoeld neveneffect het eerder verlaten van de arbeidsmarkt. Heeft het kabinet de onbedoelde effecten van vitaliteitssparen afgewogen?
Geefwet
Dan wil ik, MdV, nu overgaan tot de Geefwet. Nederlanders, zo tonen de cijfers, zijn gulle gevers. Bij elkaar opgeteld gaat het om een bedrag dat de 1% van ons BBP nadert. Internationaal mag dit bedrag er zijn. Het is een indicatie dat we ons burgerschap serieus nemen en ook in financiële zin bijdragen aan de goede samenleving. Particuliere vrijgevigheid aan goede doelen is een indicator van de veerkracht van ons burgerschap. Met een aparte Geefwet geeft het kabinet aan belang te hechten aan deze vrijgevigheid en onnodige belemmeringen weg te nemen. Mijn fractie wil wel opmerken dat de Geefwet niet bedoeld moet zijn als een “easy escape” om overheidsbezuinigingen in bijvoorbeeld de culturele sector te vereffenen. De frequentie waarmee in de Memorie van Toelichting verwezen wordt naar deze sector, maakt ons daar niet gerust op. Bovendien merkt mijn fractie op dat ook instellingen buiten de culturele sector, bijvoorbeeld op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en onderwijs, met substantiële bezuinigingen geconfronteerd zijn. Rekent de staatssecretaris deze instellingen ook tot de sector? En minstens zo belangrijk in dit verband: is het duidelijk wat er precies onder de culturele sector verstaan wordt? Het gaat hier immers om een wijdvertakt en pluriform geheel van instellingen waarbij zich allerlei mengvormen voordoen. Vallen giften aan kerken of aan kerkelijke instellingen hier bijvoorbeeld onder? Is de Belastingdienst goed voorbereid om dit soort terminologische kwesties te beslechten, met name waar het grensgevallen betreft? Graag een reactie op deze punten.
Wij willen de staatssecretaris nog eens vragen hoe het beoogde multiplier-effect nu precies is bepaald. Is dit gebeurd op basis van wetenschappelijk onderzoek? Wat zijn de consequenties, MdV, indien multiplier-effecten niet gerealiseerd worden? Wat is het vermoede effect van het aangenomen amendement Van Vliet waarin de oorspronkelijke multiplier in de giftenaftrek verlaagd wordt van 1,5 naar 1,25 met een absoluut maximum van 1.250 Euro?
De geringe voorziening van 22 miljoen Euro voor de uitvoering van de Geefwet vestigt niet de indruk dat de staatssecretaris zelf een fors multiplier-effect van de nieuwe wet verwacht. Jammer is voorts dat het tijdpad kort was om de Geefwet in beide kamers diepgaand te bespreken. Dat laat onverlet dat de stimulering van cultureel ondernemerschap ook in de ogen van mijn fractie belangrijk is. Het is goed dat het verrichten van commerciële activiteiten waarvan de opbrengsten gebruikt worden voor het algemeen nuttige doel, de ANBI-status niet langer in de weg staan. Overigens laat het wetsvoorstel een heldere omschrijving van deze activiteiten achterwege. Kunnen we die als nog tegemoet zien? Graag hoort mijn fractie waarom de staatssecretaris het onderscheid tussen ANBI’s en SBBI’s handhaaft. Is daarvoor een inhoudelijke argumentatie te geven?
Wat het beoogde multiplier-effect van de Geefwet betreft, willen wij in navolging van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs vragen of ook overwogen is om matching toe te passen op het niveau van culturele instellingen? Zou een koppeling tussen subsidie en commerciële performance, cultureel ondernemerschap niet veel scherper bevorderen? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Het wetsvoorstel legt de winstdrempel bij 15.000 Euro op jaarbasis dan wel 75.000 Euro over het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. Dit bedrag mag dus niet overschreden worden om gevrijwaard te blijven van vennootschapsbelasting. De vraag die mijn fractie hier heeft is of er een redenering aan dit (vrij lage) bedrag ten grondslag ligt? Is ook overwogen een percentage van de omzet te kiezen? Nu leidt het tot per saldo minimalistisch cultureel ondernemerschap.
Het Belastingplan 2012 voorziet ook in de mogelijkheid voor culturele instellingen en voor verenigingen en stichtingen die een sociaal belang behartigen en de winst voornamelijk realiseren via vrijwilligers, tot vorming van een bestedingsreserve. Kan de staatssecretaris nader ingeven hoe dit concreet in zijn werk gaat en welke meer precieze condities hier gelden? De Memorie van Toelichting geeft aan dat het ANBI-begrip nader zal worden ingevuld door een opsomming van doelen die beschouwd worden als van algemeen nut. De staatssecretaris blijkt tamelijk optimistisch dat deze codificering ook gaat lukken. De vraag die mijn fractie heeft is of deze operationalisering zo ver is dat invoering van de Geefwet per 1 januari a.s. ook reëel is. Is de Belastingdienst, zo vragen wij de staatssecretaris, voldoende toegerust om op zo’n korte termijn de fiscale en praktische implicaties van de Geefwet naar behoren te kunnen voorzien en uitvoeren?
Geefwet en vrijwilligers
De Geefwet benadrukt het belang van vrijwilligers en vrijwilligerswerk in Nederland. Mijn fractie onderschrijft dat ten volle. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft becijferd dat bijna 50% van de Nederlanders vrijwilligerswerk verricht en daar maar liefst 4,5 uur per week aan besteedt. Dat geldt vooral voor sportverenigingen en kerken c.q. kerkelijke instellingen. Dat zijn allemaal mensen die zich doorgaans om niet voor de samenleving inzetten. Vrijwilligers vormen het sociale cement van onze maatschappij en daarmee het sociaal kapitaal van Nederland. In dit licht is de fiscale agenda rond vrijwilligerswerk van de staatssecretaris erg mager. Het blijft bij een onbelaste kostenvergoeding en een aftrek van fictieve kosten in de vennootschapsbelasting. Mijn fractie wil de staatssecretaris - gezien het grote maatschappelijke belang van vrijwilligerswerk - vragen op het punt van fiscale tegemoetkoming van vrijwilligers ambitieuzer te zijn. Vrijwilligerswerk en informele zorgarbeid zullen alleen maar in belang toenemen gelet op een aantal fundamentele maatschappelijke ontwikkelingen in bijvoorbeeld het zorgdomein. Vrijwilligers zullen zelfs een onmisbare rol vervullen in allerlei formele zorgarrangementen en deel uitmaken van duurzame sociale netwerken. Mijn fractie wil de staatssecretaris vragen om zijn visie te geven op de relatie tussen vrijwilligerswerk en zijn fiscale agenda, gekoppeld aan de vraag of het allemaal niet met wat meer aspiraties kan.
Fiscale innovatieregelingen
Ik ga nu over, MdV, naar de innovatie-regelingen. Gezien het feit dat Nederland terugloopt in internationale innovatie-rankings, is het goed dat innovatie extra fiscaal wordt gestimuleerd. Nederland moet het hebben van een goed ontwikkelde en innovatieve kenniseconomie wil het internationaal kunnen concurreren. Het moet dan wel gaan om een kenniseconomie die duurzaam is. Het Belastingplan gaat in op een drietal innovatie-instrumenten in de fiscaliteit, de WBSO, de RDA en de Innovatiebox. Mijn fractie heeft behoefte aan een toelichting van de staatssecretaris wat nu de visie is op de onderlinge samenhang van deze instrumenten, mede in het licht van het nieuwe sectorgerichte innovatiebeleid.
Ik beperk mij in deze eerste termijn tot de voorgestelde Research en Development Aftrek, ofwel de RDA. Het betreft hier een extra aftrekpost voor ondernemers in de inkomsten- en de vennootschapsbelasting voor niet-loonkosten en investeringen die direct toerekenbaar zijn tot Research & Development. Het gaat om een budgettair belang dat oploopt tot 500 miljoen Euro in 2014 en in 2015. Probleem is evenwel dat de aftrekmogelijkheid is omgeven met tal van uitvoeringskwesties. De nadere invulling van de regeling ontbreekt. Het wetsvoorstel is op dit wezenlijke punt gewoon niet helder. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft deze omissie uitgebreid beargumenteerd. Dit maakt het voor ondernemers onduidelijk hoe zij gebruik kunnen maken van de regeling. Mijn fractie vraagt dan ook hoe en wanneer de nadere invulling beschikbaar zal zijn.
Mijn fractie, MdV, heeft ook een meer inhoudelijk punt over de in het belastingplan neergelegde innovatieregelingen. Kan de staatssecretaris deze kamer rapporteren over de effectiviteit van fiscale innovatie-instrumenten? Belonen deze instrumenten niet juist bedrijven die toch al van plan waren om bepaalde innovatietrajecten op te starten? We noemen dit ook wel het Matteus-effect: de zegeningen komen terecht bij degenen die al rijkelijk gezegend zijn. En in het verlengde hiervan: hoe slagen we er in weinig vernieuwende bedrijven tot onderzoek en innovatie te bewegen? Ook daar ligt een grote opgave voor de Nederlandse kenniseconomie, zeker waar het het MKB betreft. Kan de staatssecretaris enig licht werpen op de inhoudelijke relatie tussen deze generieke fiscale innovatie-instrumenten en het meer specifieke innovatiesectorenbeleid van het kabinet?
Fiscale agenda en duurzaamheid
MdV, ik heb mijn meest principiële punt voor het laatst bewaard. Ons fiscaal systeem kan een belangrijke bijdrage leveren aan de broodnodige vergroening en verduurzaming van de Nederlandse samenleving en economie. In dat licht bezien laat zich het voornemen van de staatssecretaris moeilijk rijmen om belastingen op leidingwater, op grondwater, op afvalstoffen, verpakkingen en op frisdranken te laten vervallen. Het gaat bovendien om belastingen die relatief eenvoudig te innen zijn. Ze worden als kleine belastingen geduid, maar het gaat wel om een bedrag van structureel 650 miljoen Euro. Deze afschaffing wordt door het Belastingplan gelegitimeerd als het terugdringen van, ik citeer, “het instrumentalisme van de belastingheffing”. Dat moge juist zijn, maar tegelijkertijd is het een verkeerd signaal naar samenleving en bedrijfsleven, namelijk dat dit kabinet duurzaamheid niet echt serieus neemt. Ik noem in dit verband ook de constatering dat de belastingsvrijstelling voor elektrische auto’s wordt beperkt. Het kabinet is bepaald niet voortvarend wat betreft de afbouw van fiscale voordelen van het gebruik van eindige fossiele brandstoffen en de afbouw van de heffingskorting voor groene en maatschappelijke beleggingen. Ik wil de staatssecretaris, MdV, tot slot dan ook vragen wat zijn ambities nu eigenlijk zijn rond een fiscale agenda die vergroening en verduurzaming van ons productiesysteem en consumptiepatroon serieus neemt en welke maatregelen hij daarbij voor ogen heeft. Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden.
- Labels
- Eerste Kamer
- Peter Ester
Nieuwsarchief > 2011 > december
Geen berichten gevonden