Een referendum is geen speeltje
Met de kiezer en met de grondwet moet je geen spelletje spelen. Daarom was, is en blijft de ChristenUnie tegenstander van een raadgevend referendum over Europa. Dat betoogt Kamerlid Esmé Wiegman – Van Meppelen Scheppink aan de voorochtend van het spoeddebat over een nieuw Europees verdrag.
Veel Nederlanders herinneren zich André Rouvoet als de gedreven en welbespraakte vertolker van het ‘Nee!’ tegen de Europese Grondwet in het voorjaar van 2005. Begrijpelijk dat daardoor tevens een beeld is ontstaan van de ChristenUnie als enthousiast aanhanger van het referendum zoals dat destijds gehouden werd. Maar dat beeld klopt niet. De ChristenUnie was in 2005 tégen het houden van een volksraadpleging over de Europese Grondwet. Vanuit dezelfde overtuiging – maar nu met nog meer argumenten dan toen! – zijn we vandaag tegen het houden van een referendum over het nieuwe Europese verdrag, een verdrag waarvan we de exacte tekst overigens nog niet eens kennen.
Niet dat de ChristenUnie tegen elke vorm van directe democratie zou zijn. Binnen onze partij is recent een degelijk onderzoek gedaan naar mogelijkheden om politiek en burger nader tot elkaar te brengen. De Commissie Schutte, die dit onderzoek verrichtte, heeft duidelijke kaders aangegeven waarbinnen op een geloofwaardige wijze besluitmacht van de volksvertegenwoordiging naar de burgers verlegd zou kunnen worden. Daarbij staat voorop dat we de burger geen fopspeen mogen voorhouden: áls het volk direct geraadpleegd wordt, dan moet het volk ook werkelijk een heilloos besluit van het parlement kunnen terugdraaien. Dat vergt echter een wijziging van de Grondwet.
Het referendum als zodanig is niet in strijd met de antirevolutionaire staatkundige traditie waarin wij als ChristenUnie staan. Hendrik Colijn heeft die indruk misschien gevestigd toen hij in 1934 het referendum principieel afwees als ongewenste uiting van volkssoevereiniteit. Maar dat had er wellicht vooral mee te maken dat deze minister-president niet door het volk voor de voeten gelopen wilde worden. De antirevolutionaire traditie heeft oudere papieren hebben die vóór referenda pleiten: Abraham Kuyper (1917) stond er niet onwelwillend tegenover, en ook De Savornin Lohman (1901) vroeg zich af waarom het volk wel over personen maar niet over beginselen zou kunnen oordelen.
Waar wij tegen zijn, is niet de volksraadpleging als zodanig, maar de ongrondwettelijke en onwaarachtige vorm waarin ze in 2005 gehouden is en waarin een deel van de Kamer haar opnieuw wil houden. Een raadgevend referendum wordt de facto tot correctief referendum verheven zodra een meerderheid van de Kamer belooft zich naar de uitslag te voegen. Immers: volgend op het referendum zal de Tweede Kamer een besluit nemen en daarvan kan niemand meer in ernst zeggen dat het ‘zonder last of ruggespraak’ (art. 67 lid 3 van de grondwet) tot stand is gekomen.
Een raadgevend referendum waaraan correctief gewicht wordt toegekend, is in strijd met de grondwet. Daar komt bij dat je correctieve referenda niet zomaar over ieder onderwerp kunt houden: alleen volstrekt eenduidige kwesties zijn ‘referendabel’. Als je het volk de mogelijkheid geeft ergens ‘nee’ tegen te zeggen moet het daarna ook echt ‘nee’ zijn: over en uit. Wie de bevolking toestaat een streep te halen door een parlementair goedgekeurd wetsvoorstel, moet de consequenties ten volle kunnen en willen dragen. Correctieve referenda zijn dus alleen mogelijk wanneer het onderwerp vervolgens ook écht van tafel gaat. Dat was in 2005 niet het geval, en dat zal nu opnieuw niet het geval zijn. Er móet iets gebeuren met het nieuwe Europese verdrag dat nu in de maak is. Maar niemand kan de kiezer uitleggen of zelfs maar bij benadering voorspellen wat de Tweede Kamer van de regering gaat vragen als de bevolking opnieuw ‘nee’ zegt (Opnieuw een referendum over opnieuw twee jaar, en ga zo maar door totdat we er samen uit zijn?) Er ligt geen overzichtelijke keuze tussen twee reële alternatieven op tafel, en met zo’n onmogelijke vraag moet je niet naar de kiezer toegaan.
Het ‘nee’ dat de kiezer in juni 2005 liet horen, is door de ChristenUnie vertolkt tijdens de coalitiebesprekingen begin dit jaar. Van de drie coalitiepartijen waren wij als enige tégen de Europese Grondwet zoals die in 2005 aan de kiezer werd voorgelegd, en naar onze bescheiden mening wisten wij dan ook als de beste waar de gevoeligheden zaten. Dat inzicht is vertaald in een prima passage in het coalitieakkoord, en die afspraken zijn door minister-president Balkenende en staatssecretaris Timmermans voortreffelijk ingebracht tijdens de Europese top in juni jl. Dat heeft naar ons oordeel, en dat wordt gesteund door de Raad van State, geleid tot een verdrag dat zich kenmerkend onderscheid van wat in 2005 voorlag. Wie daar nu nog eens een referendum over wil houden vanuit de illusie dat daarmee de kloof tussen politiek en burger gedicht wordt, bedrijft symboolpolitiek. Het veelgehoorde ‘wie A zegt, moet ook B zeggen’ is in dit verband een drogredenering: geen enkel referendum kan ooit bedoeld zijn als het begin van een alfabet. Referenda zijn bedoeld om besluitvorming af te ronden; ‘nee’ betekent niet ‘da capo’.
Terecht stelt de Raad van State dat referenda ‘niet moeten verworden tot legitimatiemiddel dat naar believen door bestuurders en volksvertegenwoordigers ten dienste van het eigen oordeel kan worden ingezet’. Het referendum is geen speeltje voor de politicus en mag geen fopspeen voor de burger zijn – zeker niet wanneer die speen illegale weekmakers bevat. De politiek heeft in 2005 naar de burger geluisterd en moet nu voor haar besluiten gaan staan. Daar zijn we volksvertegenwoordiging voor.
Nieuwsarchief > 2007 > oktober
Geen berichten gevonden
Reacties op 'Een referendum is geen speeltje'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.