Basisscholen
Goed onderwijs vormt de basis voor ieder mens om zijn of haar weg te vinden in de wereld. Het leert jonge mensen zelfstandig bij te dragen aan de samenleving. Naast het behalen van de juiste diploma’s is er ruimte voor persoonlijke vorming. Het huidige onderwijsbeleid richt zich teveel op scoren en het beste uit jezelf halen. Onderwijs is geen leerfabriek en we leiden niet op voor een prestatiemaatschappij. We willen niet dat kinderen die even niet meekomen, worden uitgerangeerd naar de hulpverlening. In de klas en in collegezalen bereiden leerlingen en studenten zich voor op hun rol in de samenleving. Iedereen doet daarin mee met eigen talent.
De vrijheid van stichting, richting en inrichting van scholen is een kostbaar goed. Die vrijheid geeft scholen de kans een breed en gevarieerd onderwijsaanbod te ontwerpen. Zij zetten zich daarvoor in vanuit een eigen levensbeschouwelijk pedagogisch perspectief. Dat gaat samen met voldoende aandacht, maatwerk voor iedere leerling en daarmee ook voor kansengelijkheid. De school heeft een emanciperende functie en een eigen maatschappelijke meerwaarde. In het onderwijs worden de zaadjes geplant voor de wereld van morgen.
Het onderwijs staat onder druk door lerarentekorten en doordat de politiek de laatste jaren te veel van haar eigen eisen bij de scholen neerlegt. Scholen ervaren teveel controle, waar juist vertrouwen gevraagd wordt. Het is van belang dat scholen rust en ruimte krijgen om hun werk te doen. Daar wordt onderwijs beter van. Dat geldt ook voor het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. In de komende kabinetsperiode dient er gewerkt te worden aan de ondersteuning van professionals en, waar nodig, aan werkbare verbeteringen van het onderwijsstelsel als geheel.
- Houd artikel 23 van de Grondwet hoog. De verankering van de onderwijsvrijheid in de Grondwet (artikel 23) blijft ongewijzigd. Ouders in heel Nederland kunnen kiezen voor een school die past bij hun opvoeding en levensovertuiging. Dat betreft scholen met een levensbeschouwelijke basis (protestants, katholiek, islamitisch) of werkend vanuit een onderwijskundige visie (Montessori, Dalton, Vrije Scholen, etc.). De laatste school van een richting wordt beschermd, zodat er altijd keuzevrijheid is.
- Garandeer de vrijheid van inrichting. De ChristenUnie is geen voorstander van nog meer deugdelijkheidseisen in de wet die de vrijheid van inrichting inperken. Personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid is aan de scholen zelf. De lumpsumfinanciering blijft intact en wordt niet uitgehold door extra eisen van de minister. Het woud aan subsidies met allerlei voorwaarden wordt zoveel mogelijk omgezet in lumpsumfinanciering en we verhogen de lumpsum voor scholen.
- Versterk de identiteit van scholen. Onderwijs is niet neutraal en alle scholen werken vanuit een onderwijskundige of levensbeschouwelijke basis. De vormgeving van deze schoolidentiteit vergt bezinning, tijd en deskundige ondersteuning. Scholen krijgen meer budget om deze vormgeving goed te organiseren.
- Handhaaf de kleine scholentoeslag. De ChristenUnie wil dat de toeslag voor kleine scholen behouden blijft. Die is van belang om bijzondere scholen in onder meer krimpregio’s open te houden. Wij trekken hier ook extra geld voor uit.
- Bescherm het leerlingenvervoer. Rechten die samenhangen met de vrijheid van richting, zoals het leerlingenvervoer, worden beschermd.
- Rolvaste inspectie. De inspectie heeft tot taak de kwaliteit van het onderwijs te bewaken op grond van deugdelijkheidseisen. De inspectie heeft een eigen focus en is geen controleur van scholen. Daarin moet zo rolvast blijven. De inrichting van het onderwijs is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de schoolgemeenschap zelf. Scholen kunnen eigen keuzes maken binnen de grenzen van de rechtsstaat, mits uitlegbaar vanuit onderwijskundig perspectief.
- Investeren in leraren. De mensen in het onderwijs maken een belangrijk verschil in het leven van leerlingen. De beste vorm van kansengelijkheid is een goede leraar. Scholen krijgen meer ruimte om te investeren in de kennis en kunde van onderwijsteams bij het herkennen van kansenongelijkheid en het aanpakken van achterstanden.
- Investeren voor gelijke kansen. Via de bekostiging en het onderwijsachterstandenbeleid blijven we extra middelen vrijmaken voor scholen waar veel uitdagingen en achterstanden zijn. De middelen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid worden verruimd, zodat er meer ruimte is om te investeren in de kwaliteit van de vroegschoolse en naschoolse programma’s en stijgende kosten kunnen worden opgevangen.
- Maak voor- en vroegschoolse educatie toegankelijker. Sommige kinderen hebben een achterstand door hun thuissituatie (ouders die geen Nederlands spreken).Voor het opheffen van deze achterstanden is voor- en vroegschoolse educatie (VVE) van belang. Nog niet alle kinderen voor wie deze educatie is ingericht, weten de weg ernaar te vinden. Samen met gemeenten wordt ingezet op voorlichting en de toegankelijkheid van VVE.
- Zorg dat de ouderbijdrage vrijwillig blijft. De ouderbijdrage die scholen vragen is vrijwillig. De inspectie ziet erop toe dat scholen dit beginsel respecteren, niet discrimineren, en dat het vrijwillig karakter voor iedereen duidelijk is. Komen scholen tekort dan kunnen ze worden gecompenseerd zodat er geen verschillen tussen scholen ontstaan.
- Ontwikkel een planmatige aanpak voor het lerarentekort. Om het beroep van leraar aantrekkelijk te maken dient een brede aanpak te worden gevolgd. Naast een goede beloning en vermindering van de werkdruk, gaat het om loopbaanperspectieven, regie en verantwoordelijkheid voor het onderwijs en een ervaren professionele ruimte. Er komt een integraal plan van aanpak waarbij de onderwijssector en de opleidingen betrokken zijn. Richt een task force in om tempo te kunnen maken.
- Drempelloze overgang. Steeds meer analyses, onder meer van de Onderwijsraad, geven aan dat het moment waarop leerlingen aan het eind van de basisschool een vervolgopleiding dienen te kiezen te vroeg komt in hun ontwikkeling. Bovendien gaat dat moment gepaard met veel test- en toetsdruk en keuzestress. Een drempelloze overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs is belangrijk. Dat kan een overgang zijn naar een tweejarige brugklas in het voortgezet onderwijs, samenvallend met de onderbouw. Er is dan geen eindtoets meer nodig in het po. Het po- en vo-onderwijs moet beter op elkaar aangesloten te worden, bijvoorbeeld door doorlopende leerlijnen in te richten. Scholen moeten hiertoe zelf initiatieven kunnen ontplooien. De wet wordt aangepast om dit mogelijk te maken.
- Versterk de jeugdhulp op school. De samenwerking tussen scholen, (preventieve) jeugdzorg en jeugdhulpverlening wordt slimmer ingericht. Deze (lokale) samenwerking richt zich op de bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van leerlingen. Deze aanpak leidt niet tot meer maar tot minder diagnosticeren van leerlingen op scholen.