Wet vaste huurcontracten
Graag begin ik mijn bijdrage, waarin ik mede mag spreken namens de fracties van de SP en de Partij voor de Dieren, met een driedubbele felicitatie.
Allereerst aan collega Janssen-van Helvoort vanwege haar maidenspeech. Namens beide fracties wens ik haar heel veel wijsheid, maar ook veel plezier in het parlementaire werk en herhaal ik nog maar eens: heel hartelijk welkom in ons midden.
Vervolgens een felicitatie aan de initiatiefnemers – en vandaag verdedigers namens de Tweede Kamer - Nijboer en Grinwis en degenen die met hen zijn opgetrokken in het traject dat leidde tot het debat dat wij nu voeren. Zij hebben goed werk verricht en onze fracties zien samen met hen uit naar een voorspoedige afronding daarvan.
Tot slot een extra felicitatie aan het adres van de heer Grinwis vanwege de aanvaarding door deze Kamer eerder vandaag van het wetsvoorstel betreffende huurbescherming voor weeskinderen. Die felicitatie mag hij uiteraard delen met de andere initiatiefnemers en alle betrokkenen.
Door nu naar de inhoud.
Regelmatig besteden we in deze Kamer bij de behandeling van wetsvoorstellen al aandacht aan de op termijn te houden evaluatie, waarbij gekeken wordt of de wet in de praktijk oplevert wat ermee beoogd werd en of de wet uitvoerbaar en handhaafbaar is. Mochten uit zo’n evaluatie verbeterpunten naar voren komen, dan doen we daar graag ons parlementaire voordeel mee. Dit initiatief wetsvoorstel is een prachtig voorbeeld van opvolging van aanbevelingen en verbeterpunten die voortkomen uit de evaluatie de Wet doorstroming huurmarkt. Die wet was onder meer bedoeld om het aanbod van huurwoningen te vergroten, de rechtspositie van huurders te versterken en het vaste huurcontract als uitgangspunt te houden. Uit de evaluatie bleek echter dat de wet op deze punten niet opleverde wat ermee beoogd was, soms zelfs het tegendeel. Onze fracties zijn dan ook blij dat dit initiatief wetsvoorstel er ligt om de wetgeving te verbeteren.
In de schriftelijke voorbereiding zijn veel vragen gesteld. Onze fracties waarderen de uitgebreide en heldere beantwoording daarvan. Dat geldt in het bijzonder ook voor de reflectie op de door de Tweede Kamer aangenomen amendementen. De reactie op dit punt sterkt onze fracties in de overtuiging dat de kern van het initiatief wetsvoorstel nog altijd staat als een huis en dat de rechtspositie van huurders eerder versterkt dan verzwakt is. Dat stemt tevreden, aangezien woonzekerheid en rechtsbescherming twee van de kernpunten zijn waarop onze fracties dit wetsvoorstel beoordelen.
Over de uitwerking van het gewijzigde amendement Inge Van Dijk onder stuknummer 31 stel ik wel graag een aanvullende vraag. Dit amendement heeft in wezen de strekking dat tijdelijke huurcontracten voor de doelgroepen uit artikel 22a van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (RTIV) beschikbaar blijven. Is hieraan niet een groot risico van misbruik verbonden, zo vragen onze fracties aan de verdedigers en aan de Minister. Het is immers zeer voorstelbaar dat van deze uitzonderingen riant gebruik gemaakt zal worden. Kan de Minister aangeven hoe hij dit monitort en hoe misbruik van de uitzonderingsmogelijkheden zal worden tegengegaan en bestreden?
Sprekend over specifieke doelgroepen in combinatie met het beschikbaar blijven van tijdelijke huurcontracten vraag ik namens onze fracties graag aandacht voor bepaalde maatschappelijke organisaties die nu gebruik maken van tijdelijke huurcontracten, maar dat straks niet meer kunnen. Als voorbeelden noem ik ‘Kamers met Aandacht’, ‘Kamers met kansen’ en ‘Parentshouses’. Is het mogelijk, zo vraag ik de Minister, om waardevolle initiatieven zoals deze een plek te geven in de regeling zodat zij door kunnen gaan met hun werk? En zo ja, is de Minister daartoe bereid? Graag een toezegging op dit punt.
Een andere kwestie die onze fracties onder de aandacht van de verdedigers en van de Minister willen brengen betreft de situatie op de Waddeneilanden. Tijdelijke verhuur van woonruimte is daar regelmatig een kwestie van noodzaak om personeel te kunnen aantrekken en vacatures te vervullen. Werken op een eiland, maar wonen aan de wal is immers lang niet altijd een reële optie. Dit geldt zowel voor medewerkers van bedrijven als van overheidswerkgevers. Uit contact met de Waddengemeenten is mij gebleken dat men zich zorgen maakt over de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel. Aan zowel de verdedigers als de Minister vraag ik daarom: is onderzocht wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor de situatie op de Waddeneilanden? Met andere woorden: is de zogenoemde ‘Waddentoets’ uitgevoerd? Zo ja, wat heeft die opgeleverd en hoe heeft dat zijn beslag gekregen? Zo nee, waarom niet en op welke wijze kan alsnog met de specifieke situatie van de eilanden rekening gehouden worden? Is er aanleiding om voor de Waddeneilanden bepaalde uitzonderingen te maken?
Tot slot een royale bekentenis van onbegrip en de vraag om verheldering. Aan artikel 7:274 BW wordt een zevende lid toegevoegd dat ziet op de situatie van ‘proefsamenwonen’. Aan de mogelijkheid om bij een geslaagde proef tot verkoop van de verhuurde woning over te gaan zijn vier voorwaarden verbonden. De voorwaarden onder A, C en D zijn me helder, maar wat staat er nu eigenlijk onder B? Moeten de geliefden bij een geslaagde samenwoonproef wachten tot de laatste drie maanden van de overeengekomen termijn alvorens te trouwen of een geregistreerd partnerschap aan te gaan om een beroep te kunnen doen op deze uitzondering? Wat betekent dit voor de positie van de tijdelijke huurder? En kan het slagen van de samenwoonproef uitsluitend blijken uit het sluiten van een huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap? Graag een toelichting.
Onze fracties wachten belangstellend de beantwoording af.