Wet publieke gezondheid

zorg 624x270
Maarten Verkerk blog portret.jpg
Door Maarten Verkerk op 15 mei 2023 om 20:00

Wet publieke gezondheid

“Eindelijk sprong het licht op groen, de auto’s trokken bruusk op, maar onmiddellijk werd duidelijk dat dat niet voor allemaal gold. De eerste van de middelste rij staat stil, panne zeker… Een paar chauffeurs zijn al uitgestapt met de bedoeling de auto aan de kant te duwen, zodat hij het verkeer niet meer hindert.

Ze kloppen woedend op de raampjes, de man binnenin draait zijn hoofd naar hen toe … je kunt zien dat hij iets roept, uit de bewegingen van zijn mond valt af te leiden dat hij een woord herhaalt, nee, niet een maar drie, ja drie, zoals duidelijk zal worden als iemand er tenslotte in slaagt een portier te openen. Ik ben blind.” 

Met deze woorden begint José Saramago, Nobelprijswinnaar voor de literatuur, zijn roman De stad der blinden. Deze roman gaat over een zeer besmettelijke epidemie. De tijd tussen de blootstelling en blind worden is minder dan 24 uur. De kans op besmetting is vrijwel 100 %. De eerste slachtoffers worden geïsoleerd in een leegstaande kliniek die door het leger bewaakt wordt. Maar in korte tijd zijn ook alle soldaten blind. Ook bestuurders, politici en politie. Tijdens de epidemie spelen zich verschrikkelijke taferelen af. De mens blijkt voor de mens een wolf te zijn. Uit alles blijkt dat Saramago weinig illusies koestert over de menselijke neiging zich te onderwerpen aan het gezag. Ook niet over de neiging van mensen om in zo’n crisis samen te werken. En toch, een kleine groep overlevenden houdt het in deze chaos uit omdat een paar leden hun vermogen tot zorgzaamheid en hun vermogen tot liefhebben niet verliezen. Daarin zien we dat uiteindelijk zijn pessimisme het aflegt tegen het geloof in de liefde.  

Vandaag hebben we het over een noodwet. Een wet waarvan niemand hoopt dat deze ooit gebruikt moet worden. Maar als er één ding is wat Saramago laat zien, dan is het wel dat wetten nodig zijn omdat mensen voor elkaar wolven kunnen zijn. Maar ook dat het uiteindelijk niet om wetten gaat. Het gaat om humaniteit. Het gaat om het vermogen tot zorgzaamheid. Het gaat om het vermogen om de ander lief te hebben.  

Graag wil ik de minister en zijn ambtenaren hartelijk danken voor al het werk wat zij verricht hebben tijdens de wetsbehandeling. Onze fractie is tevreden over de antwoorden die zij op haar vragen gekregen hebben. Ook constateert onze fractie dat vele, vele pagina’s met gedetailleerde vragen zijn gesteld - een detailniveau en een breedte waarvan ik niet wist dat dat nodig zou zijn om deze wet te beoordelen.  

Onze fractie heeft - net zoals andere fracties - veel mails gehad van burgers die zich zorgen maken over de wet die wij vandaag bespreken. Ik begrijp die zorgen. Ik heb met meerdere van hen persoonlijk gesproken. Een deel van die bezorgdheid wordt veroorzaakt door een - bewuste of onbewuste - framing van deze wet in de media. Als eerste, deze wet gaat niet over een nieuwe coronagolf maar over de bestrijding van ernstige infectieziekten die kunnen leiden tot een ontwrichting van de samenleving. Als tweede, deze is geen greep naar de macht van het kabinet. Deze wet is er gekomen op nadrukkelijk verzoek van het parlement.  

Noodzaak van de wet
Ik zou graag op vier punten willen ingaan: de noodzaak van de wet, democratische controle, tegenspraak en de weerstand tegen de maatregelen.  

In de hoorzitting van 14 maart j.l. is uitvoerig gesproken over de noodzaak van pandemische paraatheid. Mevrouw Koopmans benadrukte dat de kans op grote uitbraken met veel impact toeneemt. De belangrijkste redenen zijn de toegenomen kansen op spill over, op snelle verspreiding en op een grote impact. Ook benadrukte ze de kwetsbare positie van Nederland. Onder andere vanwege de hoge bevolkingsdichtheid en de hoge dierdichtheid. De heer Bekedam stelde dat we ons moeten voorbereiden op het onbekende. Ook dat we ons niet moeten blindstaren op de evaluatie van de coronapandemie. Daarom legde hij veel nadruk op pandemische paraatheid. Ook benadrukte hij de noodzaak om snel te kunnen optreden. Dagen, zo zei hij, kunnen in de virologie een eeuwigheid zijn.  

De noodzaak van wetgeving wordt ook onderschreven door de Raad van State: ‘Anderzijds mag niet onderbelicht raken dat de overheid bij een ernstige pandemie óók de grondrechtelijke plicht heeft om de gezondheid en het leven van haar burgers snel en effectief te beschermen (…) acht de Afdeling het noodzakelijk om zo spoedig mogelijk het wettelijke instrumentarium op orde te brengen en daarmee niet te wachten tot de betreffende noodsituatie zich voordoet.’ 

Democratische controle 
De Raad van State benadrukt in haar advies dat de drempel voor noodwetgeving hoog moet liggen. In de taal van de Afdeling: het gaat om een gereedschapskist met veiligheidssloten die alleen in geval van nood en slechts onder strikte voorwaarden mag worden geopend. De Afdeling concludeert dat in dit wetsvoorstel het noodzakelijke evenwicht tussen democratische legitimiteit en bestuurlijke slagkracht toereikend is. Onze fractie onderschrijft dit standpunt.  

Ook acht de Afdeling de keuze voor een beperkt bevoegdheden instrumentarium in deze eerste tranche verdedigbaar. En, zo schrijft de Afdeling, tegen die achtergrond is een noodbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 58d noodzakelijk. Onze fractie onderschrijft ook deze oordelen van de Raad van State. Onze fractie heeft wel serieuze vragen over het gebruik van alle wettelijke instrumenten: ik kom daarop later terug.  

Onze fractie wil nog wel een zorgenpunt naar voren brengen. In de Memorie van Antwoord (p56) schrijft de minister - mede op vragen van onze fractie - dat ‘Extra stappen in het besluitvormingsproces kunnen gevolgen hebben voor de bestuurlijke slagkracht’. In de Nadere Memorie van antwoord (p6, p29) bevestigt de minister dit nog eens. Vanuit moreel, politiek en maatschappelijk oogpunt ligt hier een fors dilemma. Zou de minister hier nog eens op willen reflecteren?  

Wetenschappelijke tegenspraak
Tijdens de hoorzitting benadrukte de filosofe dr. Smits dat de uitbraak van nieuwe pandemieën vraagt om wetenschappelijke reflectie, om een open debat in de wetenschap en om het omarmen van wetenschappelijke diversiteit. Deze stelling is vanuit wetenschappelijk-filosofisch gezichtspunt niet te weerleggen: zo werkt immers wetenschap. De minister - zo lees ik zijn antwoord in de Nadere memorie van toelichting (p28) - is het wel met deze stelling eens.  

Toch moet ik constateren dat tijdens de coronapandemie het niet vanzelfsprekend was dat in de wetenschap een open debat werd gevoerd. Ook daar was polarisatie. Wetenschappers zijn ook gewone mensen. En toch, politiek en samenleving hebben die open debatten in de wetenschap nodig. Kan de minister hierop reflecteren? Voor alle duidelijkheid: ik vraag niet om een toezegging dat de regering daarvoor geld beschikbaar stelt. Het gaat mij om de vraag naar de kern van het wetenschappelijke bedrijf: het wetenschappelijke debat. Hoe kan het dat op universiteiten en andere wetenschappelijke instituten open debatten beperkt zijn?  

Grenzen aan maatregelen 
Als ik terugkijk op de coronapandemie en de genomen maatregelen dan moet ik eerlijk zeggen dat onze fractie de weerstand tegen die maatregelen onderschat heeft. Ook hebben wij het vermogen van mensen om maatregelen te omzeilen onderschat. Met als gevolg dat de effectiviteit van maatregelen werd ondergraven. Die weerstand had meerdere achtergronden. Ik noem er vier. Als eerste, niet elke maatregel was even begrijpelijk. Als tweede, het maken van terechte uitzonderingen was lastig en koste veel tijd. Als derde, het taalgebruik van het kabinet. Onze fractie heeft daar meerdere malen op gewezen. Ten slotte, is de weerstand gevoed door populistische bewegingen en populistische partijen die een post-politieke koers hebben gevaren door onvoldoende onderscheid te maken tussen meningen en feiten.  

In de Memorie van antwoord (p53) benadrukt het kabinet het belang van draagvlak voor, en naleving van, maatregelen. Daarom benadrukt zij het stimuleren van gewenst gedrag en het versterken van betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel van de individuele burger. Onze fractie onderschrijft deze woorden. Toch ligt hier een gigantisch dilemma. Enerzijds wordt in onze samenleving - ook in het kabinetsbeleid - steeds meer nadruk gelegd op het individu. We vinden dat ook terug in de vele mails die we ontvangen over deze wet: ‘Ik, de burger’, ‘Ik eis’, ‘Ik verbied’, et cetera. Aan de andere kant vraagt een pandemie - ik verwijs naar het rapport ‘Navigeren en anticiperen in onzekere tijden’ een grote veerkracht van de samenleving. In de termen van Saramago: het gaat om relaties, het gaat om altruïsme, het gaat om zorgzaamheid en liefde.  

Vanuit dit dilemma komt de vraag naar voren: Wanneer zou de overheid moeten adviseren en wanneer zou de overheid maatregelen moeten afkondigen en handhaven? Ik heb met meerdere burgers gesproken die vol wantrouwen richting de overheid zitten. Die opvattingen hebben over besmettelijke ziekten, de rechtsstaat en de politiek die feitelijk niet onderbouwd zijn of onderbouwd kunnen worden. Elke wettelijke maatregel bevestigt dat wantrouwen. Zeker als die opvattingen en dat wantrouwen door populistische bewegingen en partijen gevoed worden. Ik verwijs ook naar het advies van de Raad van State die wijst op de noodzaak van voldoende maatschappelijk draagvlak (p6, p13). Zou de minister kunnen reflecteren op het fundamentele karakter van dit dilemma? En op het daaruit volgende politieke dilemma?   

Afronding 
Ik rond af. Onze fractie is overtuigd van de noodzaak van deze wet. Onze grootste zorg zit niet in de ‘techniek van de wetgeving’ maar in het feit dat samenleven in tijden van crisis om grote inspanningen vraagt. Zoals iemand schreef: de vraag naar de grenzen van de menselijkheid is haast ondraaglijk actueel.  

Saramago sluit zijn roman af met de uitdagende woorden “Ik denk niet dat we niet blind zijn geworden, ik denk dat we blind zijn, Blinden die zien, Blinden die niet zien.”

Labels: ,