Verhoging strafmaximum doodslag

Rechtspraak
Senator Hendrik-Jan Talsma - portret.jpg
Door Hendrik-Jan Talsma op 14 februari 2023 om 15:00

Verhoging strafmaximum doodslag

Gij zult niet doodslaan”. Deze fundamentele norm uit het zesde van de tien geboden is in ons strafrecht stevig verankerd. En daarin maakt de wetgever – zo zeg ik met instemming professor Cleiren na – een scherp onderscheid tussen de dood van een ander als beoogd en als niet beoogd gevolg. Gedragingen die zijn gericht op de dood van een ander of die als zodanig moeten worden beschouwd zijn daarom welbewust opgenomen in een andere titel van het wetboek van strafrecht dan gedragingen waarbij de dood van een ander niet beoogd of zelfs niet verwacht was.

Moord en doodslag staan samen centraal in de titel ‘misdrijven tegen het leven gericht’. Ze zijn dan ook sterk aan elkaar verwant; in wezen is moord niet anders dan de zwaardere variant van doodslag. Het onderscheid zit hem in de ‘voorbedachte raad’, een korter of langer moment van beraad voorafgaande aan het plegen van het levensdelict. Die sterke inhoudelijke verwantschap tussen moord en doodslag kwam oorspronkelijk ook tot uitdrukking in het strafmaximum; twintig jaar voor moord en vijftien voor doodslag.

Aanleiding
In het voorliggende wetsvoorstel wordt het strafmaximum op doodslag verhoogd naar 25 jaar. Als mijn fractie het goed ziet zijn twee ontwikkelingen daarvoor de dragende grond. Allereerst de verhoging van de maximale strafbedreiging op moord tot 30 jaar, bedoeld om het gat met de levenslange gevangenisstraf te verkleinen. En ten tweede de ontwikkeling dat de bewijsdrempel voor moord als gevolg van rechtspraak van de Hoge Raad in 2012 verhoogd is, waardoor het kan gebeuren dat levensdelicten die voordien als moord werden gekwalificeerd nu bestraft worden als doodslag. In zulke situaties biedt dit wetsvoorstel het openbaar ministerie en de rechtspraak straks meer ruimte om de straf aan te laten sluiten op de ernst van het strafbare feit. En dat is goed, want zoals het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het veel aangehaalde arrest uit 2016 overwoog: “De ‘geringere’ juridische kwalificatie (..) doodslag in plaats van moord maakt het gruwelijke handelen van verdachte (..) niet minder laakbaar”. Een soortgelijke overweging geldt voor heel veel grensgevallen tussen doodslag en moord. En dat mag dus ook tot uitdrukking komen in de straftoemeting. De jurisprudentie wijst wat mijn fractie betreft uit dat dit de staande en zittende magistratuur uitstekend kan worden toevertrouwd.

Integrale visie
Zo beschouwd maakt het voorliggende wetsvoorstel wat mijn fractie betreft dan ook een consistente en gemotiveerde indruk. Daarom betreuren wij het dat de indruk is ontstaan dat dit wetsvoorstel het directe gevolg is van één specifieke en uiterst tragische zaak waarin het strafmaximum op doodslag knelde. Strafrechtgeleerde Enschedé schreef eens: “Het strafrecht is overal en altijd weer een werktuig van de met de zorg voor het algemeen belang belaste overheid.” Daarbij past wat mijn fractie betreft dan ook geen wetgeving die de indruk kan wekken casus-gedreven te zijn. Vanuit die optiek heb ik in de schriftelijke voorbereiding heel nadrukkelijk aandacht gevraagd voor een wets-systematische of – met een politiek toverwoord – integrale visie op de samenhang tussen strafmaxima, zoals dat eerder ook wel gebeurd is.

En hoewel ik de Minister en haar staf graag een welgemeend compliment maak voor de beantwoording van het gros van de gestelde vragen vond ik de reactie juist op dit punt mistig en onnodig verdedigend. Natuurlijk hoeft de hele operatie ‘herijking strafmaxima’ niet overgedaan te worden, maar dat hoeft de Minister er toch niet van te weerhouden te erkennen dat je strafmaxima beter in onderling verband dan geïsoleerd kunt aanpassen? En als de Minister in de beantwoording droogjes – en correct - vaststelt dat bij de verhoging van het strafmaximum op moord in 2006 niet het strafmaximum op doodslag verhoogd is, had daar dan niet de reflectie bij gekund dat dat met het oog op de onderlinge samenhang achteraf bezien wel beter zou zijn geweest?

Graag nodig ik de Minister nogmaals uit tot een moment van reflectie en roep ik haar op de indruk van casus-gedreven wetgeving glashelder weg te nemen. De voor de hand liggende vervolgvraag is natuurlijk: zijn er nog andere losse strafmaximum-eindjes die moeten worden opgelost of is het bouwwerk hiermee weer op orde?

Strikte uitleg
Mijn bijdrage aan dit debat begon ik met een verwijzing naar het zesde van de tien geboden. Graag zeg ik het niet, maar juristen houden altijd iets van gemankeerde theologen. Wel denkend en sprekend over de grote thema’s van goed en kwaad, van recht en onrecht, maar om er enigszins gestalte aan te geven altijd weer aangewezen op hele aardse, menselijke middelen. Misschien is het wel om het gat met de theologen cosmetisch wat te dichten dat juristen graag hun potjeslatijn inzetten. In die traditie – maar met het hogere doel voor ogen – houd ik de Minister tot slot graag de juristenwijsheid voor: “In poenis strictissima est interpretatio”; bij het straffen vind een zeer strikte – letterlijk zelfs de striktste - uitleg plaats. Mijn fractie vertrouwt erop dat het voorliggend wetsvoorstel – indien het wordt aanvaard – in die gedachtenlijn zijn weg vindt in de rechtspraktijk en rekent erop dat de Minister het hare daartoe zal bijdragen.

Met belangstelling ziet mijn fractie uit naar de beantwoording door de Minister.

Labels: ,