Digitale Overheid
Het pakket van wetsvoorstel en novelle dat we vandaag in deze Kamer behandelen kent inmiddels een lange totstandkomingsgeschiedenis en als deze Kamer niet zogezegd een ‘digitale Kamer’ zou zijn geweest zouden we tegen een onfatsoenlijk dik pak papier aangekeken hebben. Die lange voorgeschiedenis in combinatie met de bijna ongrijpbare breedte van het etiket ‘digitale overheid’ draagt het risico in zich dat het geheel een wat afstandelijk, abstract en theoretisch karakter krijgt.
Met instemming haal ik dan ook de kernachtige samenvatting aan die de Staatssecretaris gaf bij de behandeling van de novelle in de Tweede Kamer: deze wet gaat vooral over veilig en betrouwbaar inloggen en zaken doen met de overheid en over veilige en betrouwbare websites. En daarmee blijkt de kern ineens toch heel concreet en bovendien heel relevant voor bijna iedereen.
Het aanvankelijke wetsvoorstel leidde ook bij mijn fractie tot prangende vragen en ik zeg hier graag hardop dat mijn fractie waardering heeft voor het feit dat de Staatssecretaris op de vele vragen vanuit deze Kamer gereageerd heeft met een novelle die verbeteringen aanbrengt, verheldering biedt en de parlementaire betrokkenheid vergroot. Ook vindt mijn fractie het fijn dat we het wetsvoorstel en de novelle gelijktijdig behandelen. Dat alles neemt niet weg dat er nog enkele punten zijn die voor onze afweging belangrijk zijn en waarop ik de Staatssecretaris dan ook graag nader bevraag.
Parlementaire controle
Evenals de Raad van State vindt mijn fractie dat de wet de hoofdelementen van de regeling moet bevatten en dat het primaat van de wetgever bij de beoordeling van de nadere concretisering goed geregeld moet zijn. Dat is geen kwestie van een potje staatsrechtelijk touwtrekken. Het heeft direct te maken met wezenskenmerken als kenbaarheid en voorzienbaarheid voor burgers, maar ook met uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de praktijk en tot slot met parlementaire controle op lagere regelgeving die verstrekkende gevolgen kan hebben.
Waar het gaat om die parlementaire controle geeft het voorgestelde artikel 25 hiervoor nu een voorziening. De leden 2 en 3 van die bepaling zijn het gevolg van amendementen en waren door de Staatssecretaris aanvankelijk niet zo voorzien. Ziet mijn fractie het goed dat de bij amendement opgenomen werkwijze een mengvorm is van zogeheten ‘gecontroleerde delegatie’ en ‘delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet’? Zo ja, komt deze mengvorm vaker voor en wat zijn daarmee de ervaringen? En hoe verhoudt het voorgestelde zich tot de door de Staatssecretaris gewenste snelheid van handelen bij technische en andere ontwikkelingen?
Open Source
Een ander punt van aandacht blijft de invulling en toepassing van het begrip ‘open source’. Daarvoor is in de parlementaire behandeling al veel aandacht geweest en de antwoorden van de Staatssecretaris hebben ook in toenemende mate helderheid geboden. Het moet gaan om software die transparant is en waarvan de broncodes gepubliceerd zijn, maar waar ook een zogenoemde community omheen zit die zorgt dat er steeds weer wordt gewerkt aan het verbeteren van die software. De Staatssecretaris noemde die community zelfs “superbelangrijk”. En juist op dat superbelangrijke punt krijgt mijn fractie het maar niet helder. Het door de Staatsecretaris zelf gehanteerde fraaie voorbeeld van de Cv-ketel die geïnstalleerd moet worden en regulier onderhoud krijgt is hier niet meer bruikbaar – of de Staatssecretaris moet wel een heel buitenissig onderhoudsprogramma voor haar verwarming hebben – maar hoe zit het dan wel? De Staatssecretaris heeft aangegeven dat zij zelf gaat stimuleren “dat er een community komt die meekijkt op alle bij inlogmiddelen gebruikte softwarecomponenten”. Kan zij zo concreet mogelijk uitleggen wat zij hiermee bedoelt en wat we op dit punt dus van haar te verwachten hebben? En kan de Staatssecretaris uitleggen of en zo ja, hoe die “superbelangrijke” communities dan formeel worden ingebed?
Privacy by design
Een ander punt waarvoor mijn fractie bijzondere aandacht houdt is dat van ‘privacy by design’, een verplichting op grond van de AVG. Het is een understatement dat de ontwikkelingen op het digitale vlak razendsnel kunnen gaan. Dat kan dus ook gelden voor aanmerkelijke stappen voorwaarts waar het gaat om toepassing van de AVG-beginselen. Is na verleende erkenning voorzien in een periodieke toets of het bedoelde ‘design’ nog altijd voldoet aan de eisen? Of speelt zo’n toetsing wellicht een rol bij het verlengen of wijzigen van de erkenning?
Het in de wet opgenomen verbod op het verhandelen van persoonlijke gegevens maakt op mijn fractie een robuuste en effectieve indruk, zeker met de toelichting die de Staatssecretaris gaf in haar reactie op de vragen vanuit deze Kamer. In die reactie gaf zij aan dat zij bij overtreding van de regels zelf zal – of zal laten – ingrijpen. In het kader van de handhaafbaarheidstoets zou ik de Staatssecretaris willen vragen dat wat nader en concreter toe te lichten; Wie gaat bij een vermoedelijke of gebleken overtreding van de regels op basis van welke wettelijke grondslag optreden? En welke uitkomsten van dat optreden zijn denkbaar? Voor controle en handhaving is capaciteit nodig. Op eerdere vragen of die capaciteit er ook daadwerkelijk is, bijvoorbeeld bij het Agentschap Telecom, reageerde de Staatssecretaris met de mededeling dat haar geen signalen hebben bereikt van het tegendeel. Kan zij ons in dit debat wat gefundeerder en concreter geruststellen?
Doenvermogen
Nog niet zo lang geleden debatteerden wij hier met de parlementaire onderzoekscommissie over de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving. In dat debat en in het onderliggende rapport trof mij opnieuw het grote verschil in het zogenoemde ‘doenvermogen’ van de inwoners van ons land. Een recent artikel in Trouw over kwetsbare mensen en een digitale overheid onderstreepte dat nog eens. Het voert te ver om daarover nu uit te wijden, maar is de Staatssecretaris het met mijn fractie eens dat dat verschil in doenvermogen een wezenlijk punt van aandacht is, juist bij het onderwerp van dit wetsvoorstel? En wil zij, omdát het zo wezenlijk is, ons nog eens meenemen in de maatregelen en voorzieningen die bij inwerkingtreding van deze wet getroffen worden voor hen die te kampen hebben met laaggeletterdheid, fysieke of geestelijke beperkingen of die anderszins moeite hebben met het contact met een ‘digitale overheid’?
Tot slot. Dit wetsvoorstel is de eerste tranche in een groter wetgevingstraject. Mijn fractie is erg nieuwsgierig naar het vervolg, zowel inhoudelijk als qua planning. Kan de Staatssecretaris ons daarover de laatste stand van zaken geven?
Mijn fractie ziet uit naar de beantwoording door de Staatssecretaris.