Geborgde zetels van de waterschappen
Nadat het voorliggende wetsvoorstel door de Tweede Kamer was aanvaard liet mevrouw Bromet namens de initiatiefnemers weten: “Het was een hele interessante politieke reis tot nu toe en die willen wij heel graag voortzetten in de Eerste Kamer.” Namens mijn fractie heet ik de indieners dan ook van harte welkom op hun volgende bestemming en wens ik hen in ons midden een interessant en verfrissend vervolg van de reis.
Die verfrissing kregen de indieners mee bij hun vertrek vanaf de vorige bestemming, in de vorm van een amendement dat weliswaar de grondtoon van het oorspronkelijke voorstel vasthield, maar varieerde op de uitvoering. Uit de schriftelijke beantwoording van de vragen vanuit deze Kamer leid ik af dat die variatie geen afbreuk heeft gedaan aan de gedrevenheid van de indieners en daarvoor spreek ik graag hardop mijn waardering uit.
Dit debat gaat niet over het belang van het werk dat de waterschappen verzetten. Dat belang behoeft wat mijn fractie betreft overigens ook geen betoog. Het staat buiten kijf. Wel gaat dit debat over het institutionele karakter van de waterschappen en als uitvloeisel daarvan de manier waarop hun bestuur wordt samengesteld.
Functioneel
Wat het karakter betreft staat één woord centraal, namelijk ‘functioneel’. De waterschappen zijn ingesteld om bepaalde specifieke taken te vervullen zoals opgenomen in de Waterschapswet en hun bevoegdheden zijn daarop toegesneden, maar ook daartoe beperkt. In dit verband wordt ook wel gesproken van een ‘gesloten huishouding’, die zich onderscheidt van ‘open huishoudingen’ zoals bij gemeenten en provincies. Uitbreiding van de huishouding van een waterschap is alleen mogelijk via de weg van wetswijziging.
Het functionele karakter van de waterschappen werkt ook door in de wijze waarop deze bestuurd worden. In een lezenswaardig artikel in het Nederlands Juristenblad van 23 oktober 2020 gaven Landman, Groothuyse en Van Rijswick hiervan een sterke analyse. Van oudsher is de samenstelling van het waterschapsbestuur gebaseerd op de vertegenwoordiging van groepen die belang hebben bij de taakuitoefening van het waterschap. En die nauwe functionele koppeling rechtvaardigt een andere bestuursinrichting dan bij gemeenten en provincies. Geborgde zetels kunnen daarbij wat mijn fractie betreft een betekenisvolle rol spelen.
Het voert met het oog op mijn spreektijd te ver om dit punt helemaal uit te diepen, maar laat ik benadrukken dat mijn fractie sterk hecht aan het functionele karakter van de waterschappen en vanuit die optiek positief staat ten opzichte van de lijn van het geamendeerde wetsvoorstel. Delen de indieners die strikt functionele visie op de waterschappen? En zijn de indieners het met mijn fractie eens dat – als al sprake zou moeten zijn van een uitbreiding van de taken van de waterschappen – zo’n uitbreiding ordentelijk gestalte zou moeten krijgen in de vorm van aanpassing van de taakomschrijving zoals die gegeven is in artikel 1 van de Waterschapswet?
Adviezen
Het wetsvoorstel zoals het nu voorligt is helder van strekking: twee maal twee geborgde zetels voor ongebouwd en natuur, afschaffing van de geborgde zetels voor bedrijven en afschaffing van de verplichting dat ten minste één lid van het dagelijks bestuur vertegenwoordiger moet zijn van een belangencategorie met geborgde zetels. In de visie van mijn fractie is het voorgestelde in lijn met het advies over het waterschapsbestuur van de Adviescommissie Water (AcW) uit 2015. De AcW bepleitte een vereenvoudiging van het huidige systeem vanuit het vertrekpunt dat de kwaliteit van de inbreng, de gebiedskennis en het draagvlak in de omgeving waar het waterschap zijn projecten uitvoert voorop staan en niet het vergroten van de machtspositie van specifieke belangengroepen.
Ook is het wetsvoorstel in lijn met één van de opties – zij het niet de voorkeursoptie - zoals aangereikt in het rapport van de Commissie-Boelhouwer uit 2020. Volgens deze commissie is goed te onderbouwen waarom voor agrariërs en voor natuurterreinbeheerders geborgde zetels in stand worden gehouden. Dit heeft te maken met hun grondpositie, afhankelijkheid van en bijdrage aan goed waterbeheer. Volgens de commissie is die onderbouwing er niet voor de belangencategorie gebouwd (bedrijven). Deze categorie heeft een nauwelijks relevante grondpositie bij waterprojecten en is met name vertegenwoordigd vanwege de relatief hoge bijdrage aan de zuiveringsheffing, die gekoppeld is aan de vervuilingsgraad van het afvalwater. Die heffing wordt echter bepaald door wettelijke normen waar het waterschap geen invloed op heeft. En dit belang is volgens de Commissie-Boelhouwer dan ook geen reden meer voor het borgen van zetels in het waterschapsbestuur.
Vanwege de amendering van het oorspronkelijke initiatief wetsvoorstel heeft deze Kamer de Raad van State om voorlichting gevraagd. Twee van de vraagpunten gaan kort gezegd over een evenwichtige verhouding van representatievormen en over stabiliteit in de bestuurlijke basis van de waterschappen. De Raad van State komt op beide punten met een ronduit positieve reactie. Kijkend naar de specifieke belangen van agrariërs en natuurbeheerders is de verhouding tot de vertegenwoordiging van de algemene belangen – inclusief die van bedrijven – niet onevenwichtig. Ook ziet de Raad van State geen reden om aan te nemen dat de stabiliteit van het waterschapsbestuur in het geding zal komen doordat de geborgde zetels voor bedrijven komen te vervallen. Hoe reflecteren de indieners en de Minister op deze voorlichting?
Omvang
Een onderwerp dat niet geregeld wordt in het voorliggende initiatief wetsvoorstel, maar waar mijn fractie nog wel graag de vinger bij legt is het bepalen van de omvang van het waterschapsbestuur. Die bevoegdheid ligt nu – voorzien van een wettelijk vastgelegde bandbreedte - bij Provinciale Staten. Zowel de Adviescommissie Water als de Commissie-Boelhouwer hebben bepleit om het aantal zetels in het waterschapsbestuur wettelijk vast te leggen op 30. Zo concreet gaat de Raad van State niet op deze kwestie in, maar fijntjes wijst de Raad wel op de inconsistentie die het initiatief wetsvoorstel hier vertoont.
In antwoord op vragen van mijn fractie op het punt van het wettelijk vastleggen van de omvang van het waterschapsbestuur gaven de initiatiefnemers aan dat zij geen voorstander zijn van een vast aantal zetels omdat hiermee geen recht wordt gedaan aan de grootte van het waterschap. Kunnen de initiatiefnemers hier nader op in gaan? En hoe staan zij ten opzichte van een systematiek waarbij het aantal zetels in het waterschapsbestuur wettelijk wordt vastgelegd, maar waarbij de grootte van het verzorgingsgebied daarvoor bepalend of mede bepalend is?
Ook de Minister wil ik vragen op deze punten in te gaan. Bovendien vraag ik de Minister of hij kan toezeggen dat – als het voorstel kracht van wet krijgt – het thema van het wettelijk vastleggen van de omvang van het waterschapsbestuur expliciet een plek zal krijgen in de evaluatie van deze wet.
Planning
In het kader van de uitvoerbaarheid benoem ik graag dat mijn fractie vanuit verschillende waterschappen bezorgde signalen ontvangen heeft ten aanzien van het tijdpad dat rest tot aan de eerstvolgende waterschapsverkiezingen in maart 2023. Hoe lang het voorstel waar in behandeling is geweest doet voor mijn fractie hierbij niet terzake, het gaat in de kern om de vraag of dit wetsvoorstel – als het tot wet verheven wordt – op verantwoorde wijze kan worden uitgevoerd en toegepast bij de eerstvolgende verkiezingen. Zowel de indieners als de verantwoordelijke Minister leg ik deze vraag voor met het verzoek daarop heel concreet en onderbouwd in te gaan.
Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de initiatiefnemers en van de Minister.