CETA

Containers 2
Senator Tineke Huizinga - portret.jpg
Door Tineke Huizinga op 11 juli 2022 om 15:00

CETA

Nederland als echt handelsland heeft tegen de 100 bilaterale handelsverdragen met bijbehorende investeringsakkoorden. Een respectabel aantal, waarvan wij de meesten niet kennen. Maar sinds Arjen Lubach in 2016 in zijn televisieprogramma aandacht besteedde aan CETA, kent iedereen het, in ieder geval de naam.

Dat is niet zonder reden: CETA is een ambitieus veelomvattend verdrag met een vernieuwd investeringsakkoord. Het ICS (Investment Court System). Dat de Eerste Kamer bij de voorbereiding zorgvuldig te werk is gegaan blijkt uit de 2 deskundigenbijeenkomsten die zijn belegd en de meer dan 270 pagina’s vragen en antwoorden ter voorbereiding van dit debat. De bekendheid van CETA bij de Nederlandse burger blijkt ook uit de grote stroom mails over dit onderwerp die wij als Eerste Kamerleden ontvingen. Voorzitter, mijn fractie beoordeelt dit positief, de grote belangstelling voor dit onderwerp houdt ons bij de les.   

CETA is overigens al sinds september 2017, al zo’n 5 jaar, voor het overgrote deel van kracht. Bij de deskundigenbijeenkomsten die de EK in 2019 organiseerde, werd o.a. door de eurocommissaris Hogan zeer positief geoordeeld over de economische uitwerking van CETA op zowel de Canadese als de Europese economie. Dat brengt mij direct bij mijn eerste vraag aan de minister. Heeft de minister actuele gegevens over de uitwerking van CETA voor onze Nederlandse economie? Hoe beoordeelt zij de waarde van CETA voor onze economie tot nu toe? Kan de minister ingaan op de informatie die mijn fractie ontving van o.a. Evofenedex en VNO-NCW dat met name het Nederlandse MKB profiteert van dit handelsverdrag, veel meer dan multinationals?  

Kwaliteit van producten
Op dit moment is Nederland tweede exporteur ter wereld van landbouwproducten. Tot nu toe lijkt CETA daar niets aan te hebben veranderd. Onze landbouw staat onder druk vanwege de stikstofproblematiek, er zal op een andere manier geproduceerd moeten worden, bijvoorbeeld via kringlooplandbouw. Zou dat kunnen betekenen dat onze boeren meer last zullen krijgen van concurrentie vanuit Canada omdat daar geen beperkingen aan de landbouw vanwege de stikstof worden gesteld? Kan de minister wat uitgebreider op deze vraag ingaan? 
 

Bij de aanvang van het verdrag bestonden zorgen bij een deel van de bevolking dat de Europese markt te maken zou krijgen met inferieure producten. Producten die niet voldoen aan onze hoge Europese standaard. Bijvoorbeeld omdat er niet voldoende zou worden gecontroleerd. Kan de minister terugkijkend op de afgelopen 5 jaar reflecteren op de vraag of die zorgen achteraf bezien terecht waren? 

Het ICS
Het meest besproken punt en ook de reden waarom CETA door alle EU-lidstaten geratificeerd moet worden, is het ICS. Een nieuw investeringshof dat het eerdere bekritiseerde ISDS moet vervangen.
 

Ook op het ICS is kritiek mogelijk: is de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan positief of juist negatief, het leidt immers tot langere processen. Lukt het om goede gekwalificeerde rechters te vinden, maar misschien wel de voornaamste is dat het ICS een internationale arbitragecommissie het recht geeft vergaande financiële uitspraken te doen die onze overheid binden. Die kritiek is ook luid en duidelijk geuit. Veelgehoord is de vraag of zo’n investeringsakkoord wel nodig is in een handelsverdrag tussen de EU en Canada? Zijn onze nationale rechtsstelsels niet robuust genoeg om eventuele claims van investeerders te beoordelen? 

Mijn fractie begrijpt die vragen en kritiek. Wij zijn – met recht – trots op onze eigen Nederlandse en Europese rechtspraak, en ook aan de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de Canadese rechters hoeft niet getwijfeld te worden. Op het eerste gezicht zou het dan ook de voorkeur van mijn fractie hebben om de beslechting van eventuele geschillen aan de nationale rechtspraak over te laten, niet aan een internationaal arbitrage hof.  

Maar tegelijkertijd kan mijn fractie zich niet aan de indruk onttrekken dat, op zich niet onterechte, bezwaren tegen CETA in de publieke beeldvorming dusdanig zijn uitvergroot, dat de nuance daarin lijkt te zijn verloren en dat bovendien de aanwezige voordelen van een breed gedragen handelsverdrag tussen de EU en Canada soms uit zicht zijn geraakt. Mijn fractie zoekt naar een realistische benadering. 

Zo heeft internationale arbitrage vanuit geopolitiek opzicht wel degelijk een nuttige rol en toegevoegde waarde. Een goed internationaal investeringsbeschermingsmechanisme is van belang voor betrouwbare en gereguleerde handelsbetrekkingen. Lang niet overal is de rechtstaat zo robuust en onafhankelijk als bij ons. We hoeven niet eens buiten de grenzen van de EU te kijken om te zien dat het ook anders kan. In dergelijke gevallen kan een internationaal arbitrage hof wel degelijk te prefereren zijn boven nationale rechtsspraak. Het biedt Canada en haar investeerders bovendien zekerheid en duidelijkheid, en dat zij daaraan hechten is niet meer dan logisch en terecht. 

Daarbij is internationale arbitrage een realiteit, zie ISDS. Die realiteit laat de nodige ruimte voor verbetering zien. Mijn fractie constateert dat de introductie van ICS belangrijke verbeteringen brengt. Door ICS te introduceren bij CETA zou Europa de toon kunnen zetten voor gezondere en evenwichtigere handelsakkoorden. Ik noem enkele punten: het proces is transparanter, de rechters zijn onafhankelijk, de hoorzittingen zijn openbaar, NGO’s en andere maatschappelijke organisaties kunnen zich in het proces voegen etc.  

In dit verband, voorzitter, de volgende vraag: heb ik uit de stukken goed begrepen dat het ICS een claim kan toekennen, maar geen invloed heeft op de regels en wetten die een nationale regering uitvaardigt? Dit in tegenstelling tot de nationale rechter die in uitzonderlijke gevallen kan besluiten om een regel buiten werking te stellen?  

Chilling effect
Een veel gehoord bezwaar is het zogeheten ‘chilling effect’: overheden of parlementen die uit vrees voor miljardenclaims al bij het ontwerpen van wetgeving te veel rekening houden met de belangen van multinationals met diepe zakken. Dat zou inderdaad een slechte zaak zijn. Tegelijkertijd blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat een dergelijk effect in de praktijk niet of in heel beperkte mate optreedt: in de regel kiezen overheden – gelukkig – voor het publieke belang. Daarnaast: in eerder onderzoek naar arbitragezaken bleek de betreffende overheid in 60% van de gevallen in het gelijk te worden gesteld, in andere gevallen werd er in de regel een minnelijke regeling getroffen. Wij hebben dus ook daadwerkelijk niet zoveel te vrezen.
 

Dat ‘right to regulate’ is vastgelegd in het verdrag. Het laat de overheid de ruimte om wetten aan te nemen die weliswaar de investeerder schaden maar het publieke belang dienen. In zo’n geval kan geen sprake zijn van een toegekende claim. De in het uitleggingsdocument bij dit recht genoemde voorbeelden zijn niet limitatief. Dat betekent dat bijvoorbeeld ook wetten op grond van het klimaatbeleid, hoewel niet genoemd in de opsomming, er toch onder vallen. Dat stelt de Raad van State in haar advies. In dit verband vraagt mijn fractie zich af waar de uiteindelijke afweging ligt of een wet het publieke belang dient. Zou de minister hier eens op willen ingaan. 

Conclusie
Er zijn zo de nodige terechte vragen en opmerkingen te maken bij ICS. Maar duidelijk is wel dat een nee tegen ICS óók een nee tegen substantiële verbeteringen ten opzichte van ISDS is.
 

Bij een realistische beoordeling van dit verdrag wil mijn fractie ook erkennen dat de Nederlandse economie – en daarmee alle Nederlanders, niet alleen ondernemers – er belang bij heeft dat handelsbarrières worden weggenomen. Daarnaast is een verdrag met Canada, een verdrag met een gelijkgericht land wat betreft de Europese waarden, van groot belang in de veranderende geopolitieke wereld. De EU heeft gelijkgerichte partners nodig.  

De ChristenUnie beperkt zich bij de beoordeling van CETA tot de regels van dit verdrag zelf. Dat neemt niet weg dat wij met veel genoegen kennis genomen hebben van de inspanningen van onder meer de Nederlandse regering en de Europese Commissie om een klachtenmechanisme in werking te stellen, het single entry point (SEP). Hoewel dit mechanisme geen deel uitmaakt van CETA, verandert het de positie van NGO’s en maatschappelijke organisaties ten goede. Door dit notificatie mechanisme krijgen zij meer mogelijkheden om bijv. misstanden op het gebied van duurzaamheid en mensenrechten aan te kaarten rond de uitvoering van verdragen. En hoewel het SEP mechanisme zich niet specifiek op CETA richt, zal het ook bij dit verdrag de positie van genoemde groepen versterken. Bij de aandacht voor dit mechanisme en de vragen die college Koole hierover heeft gesteld, sluit mijn fractie zich daarom van harte aan.

Labels: ,