Reflectie op eigen functioneren
Een debat als vandaag onder de weidse titel ‘Staat van de rechtsstaat’ nodigt – meer nog dan anders – deze Kamer uit tot reflectie, tot bezinning, tot overpeinzing. Vandaag delen we met elkaar de vruchten daarvan. Dat doen we niet waardenvrij en ook niet in isolatie, maar vanuit onze onderscheiden visies op politiek en samenleving en te midden van een actualiteit waarin de rechtsstaat ook in ons land geen rustig bezit of vanzelfsprekendheid is. Zo stelt de strijd tegen de niets ontziende georganiseerde misdaad ons telkens weer voor dilemma’s en staat de rechtsbescherming van burgers vaker dan ons lief is onder druk.
We voeren dit rechtsstaatdebat ook tegen de achtergrond van een toegenomen atmosfeer van wantrouwen. De coronapandemie, de omgang met de gevolgen van de gaswinning in Groningen en de toeslagenaffaire zijn enkele voorbeelden die wat dat betreft veel hebben losgemaakt. Dat wantrouwen wortelt en woekert niet alleen tussen burger en overheid, maar steekt ook in het rechtsstatelijk verkeer tussen Kabinet en Parlement steeds vaker de kop op.
Verantwoordelijkheid
Mijn overpeinzingen voor dit debat begonnen met een tekst die ik enkele maanden geleden las op de wand van de eeuwenoude Alt-neu synagoge in Praag. Het is een zin uit de Talmoed, toegeschreven aan rabbi José ben Halafta. De tekst luidt: “Groter dan degene die de zegen uitspreekt is hij die antwoordt met Amen”. Veel meer en dieper dan doorklinkt in ons Nederlandse werkwoord ‘beamen’ gaat het hier om bevestigen, onderstrepen, instemmend belijden dat het zo is en het omzetten van het woord in de daad. Het grote van de amen-zegger zit ook niet in de persoon, maar in de verantwoordelijkheid die deze neemt. Mij raakte deze tekst dan ook, omdat ze mij aanspreekt op mijn verantwoordelijkheid als medewetgever, net als u allen geroepen om al dan niet ‘Amen’ te zeggen op wetsvoorstellen en er op die manier voor te zorgen dat woorden worden omgezet in daden, tot zegen voor ons land. De tekst deed me weer eens beseffen hoe groot die verantwoordelijkheid is en hoe groot de gevolgen zijn als we daarin tekortschieten.
Onze rechtsstaat is nauw verbonden met wat Jan Terlouw noemt de “vertrouwensdemocratie”. Waar een fundament van vertrouwen ontbreekt kan de rechtsstaat niet gedijen. En tegen de achtergrond van de actualiteit die ik zojuist schetste brengt dat mijn fractie ertoe in dit debat niet primair de blik naar buiten te richten en te reflecteren op de bijdrage van anderen aan de rechtsstaat, maar ditmaal eerst en vooral te beginnen bij onszelf. Vanuit het besef dat – zoals Lodewijk Asscher het in een recent interview met Trouw zo prachtig verwoordde – “de rechtsstaat fragiel is, en dat je daar zelf verantwoordelijkheid voor moet nemen.”
Lessen
Een niet te missen vertrekpunt daarbij is het rapport van de werkgroep zelfevaluatie van onze Kamer naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Ook al volgt er op enig moment nog een plenaire behandeling van dit rapport, een blik in de spiegel van onze eigen rechtsstatelijke verantwoordelijkheid is zó urgent en zó passend bij het karakter van dit debat dat ik er toch alvast enkele elementen uit licht.
-
Zorgen omtrent de uitvoerbaarheid kregen weinig aandacht van de Kamer. Vragen daarover werden door de Minister niet opgepakt en de Kamer accepteerde dat.
De reflectie van mijn fractie is dat uitvoerbaarheid van wetgeving en voorgenomen beleid in de voorbereiding nog meer aandacht verdient, dat we het Kabinet daarop scherper en gedetailleerder moeten bevragen en dat we moeten bewaken dat die vragen - ook als ze door een ander gesteld zijn - beantwoord worden. Aan het Kabinet vraag ik of het bereid is eveneens meer aandacht te besteden aan de uitvoerbaarheidsvraag, zeker als de consultatiereacties op dit punt niet enthousiast zijn, en om vragen hierover niet onbeantwoord te laten. -
Ondanks geuite zorgen over rechtsongelijkheid en schrijnende situaties vroeg de Kamer niet om een evaluatie en was de politieke steun voor een bepaald wetsvoorstel zo groot dat het zonder stemming werd aangenomen.
De reflectie van mijn fractie is dat een evaluatie geen doekje voor het bloeden of een zoethoudertje mag worden, maar een door Kamer en Kabinet serieus te nemen instrument waarvan de uitkomsten vervolgens ook aanspraak kunnen maken op onze tijd en aandacht. Dat is best een worsteling, want waar het gaat om tijd en aandacht moeten we nú al scherpe keuzes maken. Aan het Kabinet vraag ik de plannen omtrent een invoeringstoets in dit licht te bezien. Is die toets zodanig in te richten dat we met de uitkomsten voortvarend en adequaat kunnen bijsturen? En is het Kabinet bereid toe te zeggen sneller met wijzigingsvoorstellen te komen als zo’n toets of een evaluatie daarom vraagt? -
Veel ingrijpende wetsvoorstellen moeten onder forse tijdsdruk en in de vorm van één pakket behandeld worden. Dit leidt tot een globalere behandeling en tot een slikken-of-stikken-gevoel.
De reflectie van mijn fractie is dat we als Eerste Kamer – deeltijdpolitici met één vergaderdag in de week, maar met een zogezegd voltijd verantwoordelijkheid – best strenger mogen zijn op wat we accepteren als het gaat om termijnen, hoeveelheden en pakketten. Aan het Kabinet vraag ik om ook te reflecteren op de aangehaalde bevinding en aan te geven hoe situaties als deze vermeden kunnen worden. Speelt de hoeveelheid tijdelijke wetgeving hierin wellicht een rol? En hoe staat het met de aangekondigde herziening van de begrotingscyclus, die op dit punt wat meer lucht moet gaan bieden? -
De Kamer liet zich geruststellen met toezeggingen die de strekking hadden dat de uitvoering niet voor problemen zou zorgen of dat echt alleen fraudeurs zouden worden getroffen. Van recenter datum herinner ik me de geruststellende teksten waar het ging om de aanwijzingsbevoegdheid bij de opvang van vluchtelingen. Die bevoegdheid bleek achteraf niet te bestaan.
De reflectie van mijn fractie is dat – aangezien ons ‘Amen’ op een wetsvoorstel de laatste en definitieve stap is richting het Staatsblad - in dat stadium geruststellende algemeenheden niet meer voldoende zijn. Doorvragen is het devies. De scherpte mag onder de hoffelijkheid niet lijden. Aan het Kabinet vraag ik specifiek en controleerbaar te zijn in toezeggingen. -
Het laatste element dat ik eruit licht is wat mij betreft een van de meest pijnlijke zinnen uit het rapport: “Ondanks de vele geuite zorgen van diverse fracties neemt de Kamer het voorstel toch aan.”
De reflectie van mijn fractie is dat – ondanks het politieke primaat van de Tweede Kamer, ondanks de politieke wenselijkheid van bepaalde wetsvoorstellen en ondanks alle goede intenties – serieuze zorgen bij wezenlijke onderdelen van een wetsvoorstel eerder zullen moeten leiden tot het overwegen van een pas op de plaats als daaraan niet voldoende tegemoet gekomen kan worden. Aan het Kabinet vraag ik dergelijke serieuze zorgen bij wezenlijke onderdelen ook in het laatste stadium van het wetgevingsproces zodanig te adresseren dat zo’n pas op de plaats in de vorm van een tegenstem niet nodig is.
Adviezen
Een andere bron voor zelfreflectie is wat we desgevraagd terugkregen van deskundigen in de voorbereidende bijeenkomsten voor dit debat. Het zijn adviezen die mijn fractie ter harte wil nemen en die we willen onderstrepen door enkele ervan hier en nu hardop te noemen:
-
Wees zuinig met wetgeving en wees zuinig op wetgeving
-
Besteed aandacht aan de uitvoerbaarheid al in de ontwerpfase van wetgeving
-
Hanteer de aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit
-
Draag bij aan respect en balans tussen de staatsmachten
-
Maatwerk hoeft niet de regel te zijn, de menselijke maat wel
-
Geef opvolging aan de signalen die vanuit de praktijk worden afgegeven aan de wetgever, zoals bijvoorbeeld in de jaarverslagen van de Hoge Raad, de Raad van State, de Raad voor de Rechtspraak, het OM en de advocatuur
-
Investeer structureel en substantieel in rechtspraak en rechtsbescherming
Uiteraard voert het te ver om op dit alles nu dieper in te gaan, maar wel vraag ik namens mijn fractie aan het kabinet of het net als wij werk wil maken van deze aansporingen. In het bijzonder zou ik van het Kabinet willen weten hoe de genoemde aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit – afkomstig van de Raad van State – in de praktijk worden geïmplementeerd.
Waar het gaat om de signalen vanuit de praktijk over hoofdpijn- en buikpijndossiers, uitvoeringsproblemen en onrechtvaardige effecten wil ik het Kabinet vragen ons toe te zeggen deze signalen bijvoorbeeld jaarlijks te bundelen en daarop in een signalenbrief aan beide Kamers inhoudelijk te reageren.
Vrede zoeken, recht doen
Voorzitter, aangespoord tot zelfreflectie door eeuwenoude wijze woorden van een rabbi en daarbij geholpen door de zelfevaluatie en de aansporingen van deskundigen rond ik af met opnieuw wijze woorden, ditmaal van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer, omgebracht door de nazi’s in een samenleving waarin de rechtsstaat voorgoed het onderspit leek te hebben gedolven. Bonhoeffer zette in zijn bekende werk ‘Ethik’ de machtsstaat en de rechtsstaat tegenover elkaar en pleitte hartstochtelijk voor die laatste. Wezenlijk daarin is voor hem dat dragers van macht en gezag de opdracht hebben dienaars te zijn en het goede te zoeken. Of zoals we binnen de ChristenUnie zeggen: “Vrede zoeken, recht doen”.
Laten we in die weg een Kamer zijn die staat voor de rechtsstaat.