Burgerschapsonderwijs
Voorzitter, dit is mijn eerste debat als nieuwe woordvoerder van de ChristenUnie over het onderwijs. Eerlijk gezegd, het voelt een beetje als een maidenspeech. Maar ik heb er alle vertrouwen in. Mirjam Bikker, mijn voorgangster, zei tegen mij: ‘Maarten, je boft. OCW is de leukste commissie van de Eerste Kamer.’ Ik denk dat ze gelijk had. Ik verwacht dan ook dat dit een boeiend debat zal worden
Ik begin met twee algemene opmerkingen.
Artikel 23
Als eerste, in de voorbereiding van het debat heb ik het rapport Onderwijsvrijheid én overheidszorg (december 2019) van de Onderwijsraad over artikel 23 Gw gelezen. De Onderwijsraad laat zien dat er inherente spanningen zitten in dit artikel. Kort samengevat: de spanning tussen de vrijheid van onderwijs en de deugdelijkheidseisen van de overheid. Die spanningen zijn volgens dit rapport ook aanwezig bij de vragen rond burgerschapsonderwijs.
Ik heb mezelf ook afgevraagd – juist als filosoof: wat vind ik van die spanning? En dan in de context van een toenemende pluriformiteit en groter wordende maatschappelijke tegenstellingen! Ik denk dat je dit soort spanningen niet kunt wegmasseren. Daarvoor zijn ze te fundamenteel. Misschien moet je ze koesteren. Koesteren in de zin van: het gesprek aangaan, mensen en partijen verbinden rond die thematiek. Koesteren in de zin van: erkennen dat die spanning er is en steeds weer tot de conclusie komen dat je die spanning niet echt kunt opheffen. In die spanning gaat het om ouders: ouders die onderwijs willen in overeenstemming met hun normen en waarden, hun visie op onderwijs. In de visie van onze fractie gaat het uiteindelijk om het zoeken naar een positie die – om het paradoxaal uit te drukken – enerzijds de spanning overstijgt en anderzijds nog steeds gekenmerkt wordt door die spanning.
Artikel 1 versus artikel 23
In de tweede plaats, het valt me op dat in het debat over dit onderwerp sommige partijen veel aandacht geven aan de relatie van de onderhavige wet met artikel 23 van de Grondwet – de vrijheid van onderwijs – terwijl andere partijen vooral hun aandacht richten op de relatie met artikel 1 van de Grondwet – gelijkheidsbeginsel en verbod van discriminatie. Deze constatering laat zien hoe breed en diep de problematiek is en welke invalshoeken nodig zijn om dit onderwerp te bespreken. Ook is het een illustratie van de uitspraak van de Raad van State: ‘Tegelijkertijd spreekt vanzelf dat artikel 23 van de Grondwet niet in isolement, maar in de context van de constitutionele orde en de grondrechtencatalogus in zijn geheel moet worden bezien, en in dat licht uitgelegd moet worden’ (p5 Advies Raad van State en Nader Rapport). Deze constatering is van groot belang voor dit debat. We komen alleen verder als we én over artikel 1 Gw én over artikel 23 Gw willen spreken. En natuurlijk ook over artikel 6 Gw (vrijheid van godsdienst en levensovertuiging) én over artikel 7 Gw (vrijheid van meningsuiting). Enzovoorts.
In dit verband wil ik ook wijzen naar het debat wat deze Kamer enige tijd geleden heeft gevoerd met de minister van Binnenlandse Zaken over de uitbreiding van de antidiscriminatiegronden in artikel 1 Gw. In dat debat heb ik namens mijn fractie laten zien dat de aanvulling met de gronden ‘handicap’ en ‘seksuele gerichtheid’ in overeenstemming is met haar waarden; waarden die door het evangelie zijn geïnspireerd.
Commissie Remkes
Voorzitter, ik kom nu tot het wetsontwerp. De commissie Remkes constateerde in haar rapport over ons parlementair stelsel dat onze democratie zowel van binnenuit als van buitenaf bedreigd wordt. Zij pleit voor een versterking van de democratische kennis en vaardigheden. Onze fractie onderschrijft het pleidooi van de commissie. Onze fractie onderschrijft ook de conclusie van de commissie dat dit wetsontwerp ‘een stap in de goede richting’ is (p250). Daarom is de fractie van de ChristenUnie blij met dit wetsontwerp.
Balans
Voorzitter, als ik het goed begrijp dan probeert de minister in deze wet zo goed mogelijk recht te doen aan zowel de vrijheid van onderwijs als de zorg van de overheid. De minister doet dit door (a) voor te schrijven wát er moet gebeuren en door (b) de scholen de vrijheid te geven hóe ze dat doen. Het ‘wát’ wordt omschreven als het bevorderen van actief burgerschap en sociale cohesie waarbij het onderwijs zich richt op kennis en vaardigheden. Ook gaat het om een schoolcultuur die rechtdoet aan de basiswaarden van de rechtstaat en die gekenmerkt wordt door veiligheid en acceptatie. Over het ‘hóe’ benadrukt de minister dat de burgerschapsopdracht ruimte biedt voor een eigen invulling’. In de Memorie van Antwoord (p15) formuleert de minister het zo: ‘De vrijheid van onderwijs houdt in dat bijzondere scholen het onderwijs kunnen inrichten op een manier die past bij hun identiteit en dat zij die identiteit mogen uitdragen in het onderwijs.’ Onze fractie heeft waardering voor de manier waarop de minister met de eerdergenoemde spanning rond artikel 23 omgaat en hoe hij een nieuwe balans probeert te vinden, Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat nieuwe vragen opdoemen die juist met deze spanning samenhangen.
In de Memorie van Toelichting (p18) benadrukt de minister dat het wetsvoorstel wel een gemeenschappelijke kern voorschrijft. Namelijk het bevorderen van de kennis van en respect voor de basiswaarden: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De vraag van onze fractie is: Hoe komt de minister aan deze drie basiswaarden? Ze staan niet in de tekst van de wet? Graag een reactie van de minister.
In de Memorie van Antwoord zegt de minister dat het onvermijdelijk is dat deze begrippen ‘enige interpretatieruimte met zich meebrengen.’ En voegt de minister toe: ‘zeker omdat ze altijd in de context van de school bezien moeten worden’. Het gaat mij om de woorden ‘enige interpretatieruimte’. Laat ik het concreet maken aan de hand van de waarde ‘vrijheid’. In het christelijke onderwijs zal deze waarde verbonden worden met het geschapen zijn naar het beeld van God en vernieuwd worden naar het beeld van Jezus Christus. In een klassieke humanistische school zal vrijheid verbonden worden met een redelijke ethiek zoals we die onder andere terugvinden in de rechten van de mens. En in een meer postmoderne school met de vrijheid van het individuele kind. De vraag van onze fractie is: omvatten de woorden ‘enige interpretatieruimte’ al deze verschillende betekenissen van de waarde ‘vrijheid’. Een vergelijkbare redenering kan gegeven worden voor de begrippen gelijkwaardigheid en solidariteit. Graag een reactie van de minister.
Voorzitter, vergelijkbare vragen kunnen gesteld worden bij de verschillende waarden waardoor een schoolcultuur gekarakteriseerd zou moeten worden en waar de inspectie op gaat toezien. Hoe komt de minister aan het lijstje waarden op p17 van de Memorie van Toelichting? Waar komen die vandaan? Is dat lijstje compleet?
Eén van de genoemde waarden is ‘autonomie’. Omvat de ‘enige interpretatieruimte’ van deze waarde de theonome autonomie van christelijke scholen, de rationele autonomie van humanistische scholen en de individuele – en misschien moet ik wel zeggen: hyper-individuele – autonomie van de postmoderne mens? Graag een reactie van de minister.
Inspectie
Op meerdere plaatsen in de MvA (o.a. p16, 19, 22 etc) stelt de minister dat de inspectie ‘terughoudendheid zal betrachten’ met betrekking tot de inhoud van de burgerschapsvisie en de overtuigingen die daaraan ten grondslag liggen. Voorzitter, onze fractie begrijpt wat de minister met deze woorden wil uitdrukken. Hij zoekt hier de balans tussen enerzijds de bescherming van de vrijheid van onderwijs en anderzijds de verantwoordelijkheid van de overheid. Het is opvallend dat de verschillende koepels van protestant, katholiek, gereformeerd, islamitisch en vrij onderwijs zich zorgen maken over die ‘terughoudendheid’. Ik kan me daar iets bij voorstellen. Op het moment dat de waarden en visie van de inspecteur zelf min of meer in overeenstemming zijn met de identiteit en de waarden van de school dan is het gemakkelijker om ‘terughoudend’ te zijn. Maar als zijn of haar persoonlijke waarden schuren met die van de school dan kan dat veel moeilijker zijn. Is er evidentie dat de inspectie moeite heeft met terughoudendheid? Hoe gaan inspecteurs om het ‘schuren’ van hun persoonlijke opvattingen met die van de school die zij bezoeken? Wordt dat zo bespreekbaar gemaakt dat ook in zo’n geval zij ‘inspirerend’ kunnen inspecteren? Hoe – anders geformuleerd – de minister de zorg van de genoemde scholen wegnemen?
Ten slotte
Voorzitter, het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie 2021-2025 draagt de titel: Kiezen voor wat écht telt. In dit programma spreekt de partij uit dat zij het van groot belang vindt dat scholen aan kinderen de grondslagen van de democratische rechtsstaat worden bijgebracht. Dat telt écht. De ChristenUnie staat pal voor de vrijheid van onderwijs. Zij is ook van mening – ik verwijs weer naar het rapport van de commissie Remkes – dat de burgerschapsopdracht aan scholen aan bepaalde kwaliteitseisen moet voldoen. Haar eerste indruk is dat minister een nieuwe balans heeft gevonden; een balans die alleen in stand gehouden kan worden als we steeds weer de spanning benoemen en bespreekbaar maken.
Ik wil afsluiten met een persoonlijke noot. Mijn ouders en grootouders behoorden tot de ‘kleyne luyden’ van Abraham Kuyper. Zij waren politiek bewust en gaven vorm aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. In die traditie ben ik opgevoed. Ik heb onderwijs genoten op een ‘school met de Bijbel’, een Christelijke MULO en een reformatorische HBS. De waarden gelijkwaardigheid, vrijheid en solidariteit heb ik met de paplepel meegekregen. Zo ben ik gevormd tot ‘actief burger’ en ben ik mijn hele leven uitgedaagd om bij te dragen aan ‘sociale cohesie’.
De fractie van de ChristenUnie ziet uit naar de antwoorden van de minister.