De toekomst van de Nederlandse Publieke Omroep
Al vanaf de Omroepwet in 1967 kent Nederland een open publiek omroepbestel. Waarin plek is voor allerlei groepen uit de samenleving om zich te kunnen verenigen. En waardoor we in alle huiskamers niet alleen onze eigen mening op het scherm zien of op de radio horen, maar juist ook die van de ander. De media zijn in de afgelopen jaren enorm veranderd, onze manier van kijken, luisteren, van nieuws vergaren ook, en het lidmaatschap van een vereniging is een stuk minder vanzelfsprekend.
En toch. Toch is dat Nederlandse omroepbestel, waarin telkens opnieuw ruimte is voor groepen uit de samenleving om zich te organiseren, waar pluriformiteit een kernbegrip is, toch is dat Nederlandse omroepbestel nog steeds van grote meerwaarde voor Nederland. De ChristenUnie is trots op het unieke Nederlandse stelsel en zet zich graag in voor verdere versterking en actualisering.
En dat is precies wat het voorliggende wetsvoorstel doet. Er wordt een nieuwe werkwijze ingericht voor aspirant-omroepen, zodat zij ook aan haalbare eisen kunnen voldoen bij hun voortbestaan. De regering toont er begrip voor dat het lastiger is geworden om een grootschalig stabiel ledenbestand in stand te houden. Eerder was het ledenbestand de enige uiting van het maatschappelijke draagvlak dat omroepen hadden. Dat zal in het volgende concessiebeleidsplan aangevuld moeten worden met vereisten, waarmee de omroep aan kan tonen dat er voldoende maatschappelijk draagvlak is. In de schriftelijke ronde heeft mijn fractie al gememoreerd dat bij die procedure voorkomen moet worden dat dit een beoordeling op de inhoud, op subjectieve gronden wordt. De criteria moeten objectiveerbaar zijn, duidelijk afgestemd met de omroepverenigingen. De minister heeft te kennen gegeven hierover in een vroeg stadium al zijn gedachten met de Tweede Kamer te delen. Dat is natuurlijk uitstekend, maar ik zou hem op het hart willen binden om ruim voordat het nieuwe concessiebeleidsplan van kracht moet worden, al hier te staan met wetgeving. De Eerste Kamer heeft inmiddels een herhaalde geschiedenis van het behandelen van de Mediawet met ‘enige haast’, omdat er dringende deadlines zijn. Daar kunnen we tegen, dat bewijzen we vandaag opnieuw, maar de voorkeur heeft het natuurlijk om juist voor ingrijpende wetgeving zonder die tijdsklem te werken. Het toevoegen van nieuwe vereisten die laten zien dat een omroep voldoende geworteld is, moet trouwens niet de indruk wekken dat ledenaantallen er niet meer toe doen. Op dat punt vraag ik een reactie van de minister. Dit wetsvoorstel brengt de gevraagde ledenaantallen voor aspirant-omroepen omlaag, maar dat is geen route naar het uitvlakken van het belang van het hebben van leden, vindt de ChristenUnie-fractie. Omroepen moeten zich daarvoor inzetten, om leden te werven en te behouden. Is de minister dat met ons eens, en deelt hij dat dit een duidelijk onderdeel moet blijven van het Nederlandse Omroepbestel.
Ten aanzien van het onderhouden van de band met leden, is het dan ook van belang dat de omroepverenigingen met het geld dat zij zelf ophalen, de verenigingsmiddelen, ook zelf mogen bepalen hoe ze dat inzetten. Het is aan hen om hun ‘merk’ te profileren, wat ze van deze middelen gebruiken mogen voor online content, of op de platforms van derden, om leden te binden of verder te groeien. Ik zou van de minister graag horen of hij dat met de ChristenUnie-fractie deelt. Het zijn typisch de onderwerpen waarvan wij bij de vorige herziening van de Mediawet 2008 in dit huis hebben gezegd dat de NPO juist op afstand staat en moet blijven staan.
Naast de ruimte voor de omroepverenigingen is het van belang dat de breedte van de programmering daadwerkelijk recht doet aan de pluriformiteit van onze samenleving. Ook voor het behoud van de positie van de publieke omroep bij toekomstige generaties. Geloof en levensbeschouwing zijn onderdeel van die pluriformiteit. Het is al in de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel gegaan over de representatiegelden, het budget dat gereserveerd is bij de opheffing van de kleinere omroepen met een levensbeschouwelijke stroming. Dat budget is sinds 2013 niet geïndiceerd. De minister heeft aangegeven deze afspraken te continueren en het punt van de indicering daarbij mee te nemen. Nu kan ‘meenemen’ op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. U begrijpt dat ik dit positief lees, maar voor de wetsgeschiedenis wel graag twee vragen stel. 1. Deelt de minister onze gedachte dat er op een regelmatige basis een logisch moment zou moeten zijn dat dit bedrag geïndiceerd wordt, zo ja, welk moment zou dat zijn? 2. Na zeven jaar is het bij een nieuwe prestatieovereenkomst in elk geval tijd voor een dergelijke update, en kan ik die toezegging lezen in zijn beantwoording?
Ik wil hier toch ook nog maar eens klip en klaar uitgesproken hebben dat de gelden die zijn geoormerkt bij de opheffing van de kleinere levensbeschouwelijke omroepen, nu niet een soort vluchtheuvel mogen zijn waarnaar verwezen wordt bij levensbeschouwelijke programmering. De grote ledenomroepen met een levensbeschouwelijke identiteit waren er voorheen al, hebben nog steeds een substantieel ledenaantal en de bijdrage die de NPO in ruimte en budget voor levensbeschouwelijke programmering blijft vrijmaken moet daar dan ook invulling aan geven. De motie die deze Kamer op dit punt aannam (motie Bikker c.s., 34 264 M) zal ook voor de toekomstige prestatieovereenkomst een uitgangspunt moeten zijn.
De Raad van State liet zich kritisch uit over het feit dat dit wetsvoorstel een hybride stelsel in stand zou houden. Ik heb nog eens over die kritiek nagedacht en me daar steeds meer over verwonderd. Want wie in de landen om ons heen kijkt, ziet dat daar waar de publieke omroep weg is gedreven van bemoeienis van de overheid, dat het de kwaliteit van wat er zoal wordt uitgezonden, en de kanalen die mensen van nieuws voorzien vooral kijkcijfergedreven zijn. Zonder kijkcijfers maak je iets voor niets, maar goede journalistiek wordt juist geborgd als niet alleen de kijkcijfers tellen. Dan verdwijnt de diepte, de langdurige aandacht voor zaken, al snel onder de eisen van verkoopbaarheid. Andersom zijn er staatsomroepen die juist veel minder de verworteling met de samenleving kennen en/of vele malen duurder zijn. Het zijn beide uitersten van niet-hybride stelsels die ik bepaald niet aanlokkelijk vindt. Het hybride Nederlandse stelsel zie ik juist hierom niet als een probleem, maar als een sterk element. Wat is de visie van het kabinet hierop? In de schriftelijke beantwoording noemt de minister het stelsel ‘goed’, maar een iets bredere reflectie zou niet misstaan.
Voorzitter het terugbrengen van de reclameblokken dat onderdeel is van dit wetsvoorstel, onderscheidt de publieke omroep van de commerciële zenders en vinden we met name in de venstertijden dat kinderen kijken een belangrijke verbetering. Geheel reclamevrij wordt door de minister nog als mogelijk eindpunt benoemd, dat is voor mijn fractie niet noodzakelijk. De STER-inkomsten schommelen, maar ook dan kunnen ze nog wel een bijdrage vormen en behoeven ze niet vanuit onzekerheid helemaal weg te worden genomen.
Ten slotte voorzitter, kom ik bij het punt van de versterking van de regio. Dat is een goede zaak, en stiekemweg ook een prikkel om buiten Hilversum en aanpalende streken aanwezig te zijn. Ik heb eerder een lofzang op de pluriformiteit gehouden, en zie dit ook als een onderdeel daarvan. Het is zeer terecht dat dit kabinet investeert in de regio, in regionale omroepen. De ChristenUnie-fractie hecht er aan op enig moment inzichtelijk te krijgen wat die investeringen opleveren, in hoeverre NPO regio aanslaat, bijdraagt aan die pluriformiteit en er ook aandacht is voor grootschalige regionale evenementen. Waarvan wij allen hopen dat ze toch ergens volgend jaar weer mogelijk zouden zijn. Kan de minister preciezer antwoorden op welk moment geëvalueerd wordt en wat dan de onderdelen van die evaluatie zijn.
Voorzitter, met een positieve blik heeft de ChristenUnie dit wetsvoorstel bekeken, omdat het een versterking betekent van de kern van het publieke omroepbestel. Wij zien uit naar de antwoorden van de minister op onze vragen.