Omgevingswet: Aanvullingswet natuur
Wij behandelen vandaag de Aanvullingswet natuur op de Omgevingswet. Het uitgangspunt van de omgevingswet is het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte binnen de doelen van de wet en de overige wettelijke bepalingen, waarbij het adagium is: decentraal, tenzij. De bedoeling van de omgevingswet is vereenvoudiging, meer sturingsruimte voor decentrale overheden, minder sturing op gedetailleerde normen, meer sturing op doelen.
Dat betekent dat de wet ertoe zal moeten leiden dat de verschillende belangen die een rol spelen bij de invulling van de fysieke leefomgeving kunnen worden gewogen en dat deze afweging zal leiden tot een evenwichtige omgevingsvisie en een omgevingsplan. Het is daarom van belang dat alle onderdelen van de fysieke leefomgeving een plek vinden in deze wet. Ook de natuur.
De Wnb is van kracht geworden in 2017. Ten tijde van het opstellen en invoeren van deze wet is al rekening gehouden met een toekomstige inpassing van de Wnb in het stelsel van de omgevingswet. De overgang is daarom beleidsarm, stelt de minister. Dat is zo, maar toch er verandert er wel het nodige. De insteek vanuit de omgevingswet is anders, daar past de aanvullingswet natuur zich bij aan. Je kunt ook zeggen dat het werken vanuit de regels: (nee, tenzij) verandert in werken vanuit vertrouwen.( Ja, mits.) Dat werken uit vertrouwen is gericht op het ‘wat’, op het bereiken van doelen. Dat is een verandering die past in het stelsel van de omgevingswet. Het is een manier van werken die zich zal moeten bewijzen.
Die nadruk op vertrouwen blijkt ook uit de antwoorden van de minister op onze vraag, en die van anderen, waarom zij de uitgewerkte wettelijke afstemmingsregels uit de Wnb niet heeft overgenomen in de omgevingswet. De minister heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij art. 2.2. van de omgevingswet waarin een algemene opdracht tot onderlinge afstemming staat. In de memorie van toelichting verwijst de minister naar de bestaande afspraken en evt. nadere bestuursakkoorden. Dat is een ingrijpende verandering t.o.v. de Wnb. Als reden geeft de minister aan dat zij uitgaat van vertrouwen tussen bestuursorganen. Overheden worden geacht in staat te zijn belangen af te wegen, waarbij afstemming en samenwerking met andere overheden vanzelfsprekend is. Het is daarom niet nodig om gedetailleerde overleg- en afstemmingbepalingen op te nemen.
Voorzitter, deze nadruk op vertrouwen spreekt mijn fractie aan, het doet ook recht aan de eigen verantwoordelijkheid van de verschillende overheden. Maar vertrouwen vraagt wel om verantwoording achteraf. Daar waar het vertrouwen niet gerechtvaardigd blijkt, zal de regering toch de mogelijkheid moeten hebben om in te grijpen. De minister heeft in de beantwoording verwezen naar de ladder van interventie en de uiteindelijke mogelijkheid om in de plaats te treden van provincies. Het is voor mijn fractie duidelijk dat zo’n actie pas in het uiterste geval ondernomen moet worden. Liefst wordt dat voorkomen. Tegelijk kan de impact van onvoldoende samenwerking of overleg ook leiden tot grote maatschappelijke onrust. Ter illustratie roep ik de gebeurtenissen van een aantal maanden geleden in herinnering. Tijdens de stikstofimpasse bereikte de minister een akkoord met boerenorganisaties hoe om te gaan met een aantal regels rond stikstof. Bij de uitwerking die de provincies daaraan gaven, bleken de provincies deze regels verschillend uit te werken. Anders dan de bedoeling van de minister en onderling ook verschillend. Het leidde tot een enorme onrust onder de boeren, die deze uitwerking van de regels direct in hun portemonnee voelden.
Kan de minister nog eens aangeven waarop zij haar overtuiging baseert dat de uitgewerkte wettelijke afstemmingsregels uit de Wnb niet over genomen hoeven te worden in de omgevingswet? Zou het opnemen van deze regels in de wet niet behulpzaam kunnen zijn in het voorkomen van situaties als hiervoor genoemd?
In de beantwoording lees ik dat de omgevingswet binnen 5 jaar zal worden geëvalueerd. Dat is een gebruikelijke termijn, maar ook wel een behoorlijk lange tijd. Wil de minister ingaan op de vraag hoe zij de monitoring en evaluatie van deze wet voor zich ziet. Met daarnaast de vraag hoe de minister gaat ingrijpen wanneer blijkt dat er toch onvoldoende onderlinge afstemming is tussen bestuursorganen met negatieve gevolgen voor de natuurbescherming? Zij zal daar toch geen 5 jaar mee wachten?
De Natura 2000 gebieden vormen binnen de natuur een aparte categorie omdat daar vooral Unierechtelijke regels op van toepassing zijn. De vergroting van de afwegingsruimte van de lagere overheden, doel van de omgevingswet, is hier lastiger. Toch zijn er wel gebieden waar enige ruimte is voor belangenafweging, schrijft de minister. Dat is bijvoorbeeld in het geval van een keuze voor mitigerende maatregelen en bij een ADC-toets. Kan de minister daar nader op ingaan, in welke gevallen zouden deze maatregelen of toets aan de orde kunnen komen en aan wie wordt de uitkomst van deze maatregel of toets voorgelegd?
Mijn fractie heeft vragen over de instandhoudingsregels die gelden bij de Natura 2000 gebieden. Voorzitter, de natuur past zich aan klimaatverandering aan. Dit kan betekenen dat de natuur verandert, niet terug gaat in diversiteit maar wel van samenstelling verandert. Geeft het Unierecht ruimte om de instandhoudingsregels aan te passen?
Voorzitter, de regels die betrekking hebben op de bescherming van de natuur komen op diverse plaatsen in de omgevingswet terecht. Dat heeft als gevolg dat de verschillende afspraken en regels met betrekking tot de natuurbescherming niet duidelijk en in samenhang met elkaar in de wet bekeken kunnen worden. Je zou kunnen concluderen dat door deze versnippering het belang van natuurbescherming niet meer helder in de wet verankerd is en dat in de afweging van belangen het natuurbelang over het hoofd gezien zal worden. Een andere zienswijze is dat juist doordat op meerdere plaatsen in de wet het belang van natuurbescherming naar voren komt, de natuur juist beter in de wet geïntegreerd is en een duidelijkere rol zal spelen in de integrale afweging. Dezelfde twee zienswijzen zijn ook mogelijk bij de natuurvisie die opgaat in de omgevingsvisie. Is dat een versterking of een verzwakking van het aandeel van de natuur? Voorzitter mijn fractie kan beide gedachtegangen volgen. Op dit punt geven wij het wetsvoorstel het voordeel van de twijfel, maar wij dringen er op aan dat bij de monitoring en bij de evaluatie, waar ik al eerder naar verwees, expliciet naar dit punt gekeken zal worden. Wordt het natuurbelang voldoende meegenomen, wordt de natuur voldoende beschermd.
Voorzitter, het is de bedoeling dat de omgevingswet de overheden de kans geeft om te komen tot een afgewogen omgevingsvisie en omgevingsplan. De burger, de initiatiefnemer zal daar voordeel van hebben. Het aanvragen van een vergunning wordt eenvoudiger, is overzichtelijker en zal sneller gaan, schrijft de minister. Voorwaarde daarvoor is wel dat er een duidelijk en overzichtelijk DSO is, waar de initiatiefnemer en betrokken burger de juiste informatie kan vinden die hem in staat stelt om een inschatting te maken van zijn kansen op een vergunning. Kan de minister ingaan op de stand van zaken rond de DSO op dit moment?
Mijn fractie waardeert de helderheid van de minister wat betreft het onderwerp stikstof in het licht van het laatste rapport Remkes. Te zijner tijd zullen wij dit onderwerp uitgebreid met de minister kunnen bespreken. Dit debat over de aanvullingswet natuur aan de omgevingswet hoeft hier niet mee belast te worden.
Samenvattend mijn fractie heeft een positieve insteek wat betreft deze wet. Maar deze wet zet toch een aantal veranderingen in gang. Daarom wil ik nogmaals benadrukken dat wij het van groot belang vinden dat de uitwerking van deze wet zorgvuldig wordt gemonitord en geëvalueerd, zodat ingegrepen kan worden wanneer dat nodig mocht blijken.