Onderwijsvrijheid
Ouders en leerlingen moeten betrokken zijn bij hun school en de pluriformiteit van de samenleving moet ook in het onderwijs weerspiegeld worden. Dat zijn de diepste kenmerken die bij het Nederlandse onderwijsstelsel horen volgens de Eerste Kamerfractie van de ChristenUnie. Hieronder leest u de volledige bijdrage van Mirjam Bikker.
Voorzitter!
In een vergadering die alleen al door de locatie historisch genoemd mag worden behandelen wij vandaag het wetsvoorstel dat toch ook in zichzelf wel een mijlpaal is. De onderwijsvrijheid omvat de vrijheid van richting, maar in de afgelopen jaren was die vrijheid van richting in wetgeving en beleid vervolgens ook een gebod. Een nieuwe school moest openbaar zijn of tot een richting behoren wilde zij opgericht kunnen worden. Dat vereiste van richting als bepalende factor bij de stichting van een nieuwe school wordt nu losgelaten. Daarmee komen we weer terug bij de echte vrijheid van richting. En eigenlijk een terugkeer naar de eerste uitleg die gegeven werd na de onderwijspacificatie in 1917. Indien er voldoende ouders en leerlingen belangstelling hebben voor een nieuwe school dan is er ruimte voor bekostiging. De fractie van de ChristenUnie vindt dit wetsvoorstel een onderstreping van de diepste kenmerken van het Nederlandse onderwijsstelsel sinds 1917: Ouders en leerlingen zijn betrokken bij de school en de pluriformiteit van de samenleving wordt ook in het onderwijs weerspiegeld.
Daarom kijken wij met een positieve blik naar het wetsvoorstel. Het laat de onderwijsvrijheid mee ademen met de huidige tijd, die niet meer de verzuilde gestalte van eerdere decennia kent. Daarmee geeft het wetsvoorstel een gezonde blik op de huidige samenleving, maar is het ook niet naïef, alsof alle initiatief moet leiden tot een nieuwe school. Kwaliteit doet er toe, hier investeren we in de toekomst van kinderen en dat vraagt grote zorgvuldigheid. Het wetsvoorstel verhoogt de drempel dus ook. Dat maakt al met al dat mijn fractie zeer benieuwd is hoe groot de nieuwe aanwas daadwerkelijk zal zijn. Maar ook als dit gering is, nog steeds vinden wij het goed dat de handschoen is opgepakt om de onderwijsvrijheid haar uitwerking te laten hebben in de huidige samenleving. Op beide kernpunten van die vrijheid, de betrokkenheid van ouders en leerlingen en de pluriformiteit heeft mijn fractie bij dit wetsvoorstel enkele vragen en zorgen die wij graag aan deze minister voorleggen.
1. Ouders en leerlingen zijn voluit betrokken bij de school
De oprichting van nieuwe scholen vraagt veel kennis en kunde. Gedurende de wetsverandering is veelvuldig de vrees geuit dat dit wetsvoorstel onbedoeld bijdraagt aan meer scholen voor kinderen van hoogopgeleide welgestelde ouders. Daarmee is de situatie omgekeerd aan de instelling van de oprichtingsregeling in de lager onderwijswet 1920. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in 1920 deed zich de opluchting over de pacificatie nog voelen. Toen verzuchtte een antirevolutionaire senator dat de schoolstrijd voor hen het eigenaardige karakter had van een sociale kwestie.
Immers alleen rijke ouders konden zich tot op dat moment onderwijs veroorloven dat op alle terreinen uiting gaf aan hun diepste overtuigingen. Maar met de aanvaarding van dit wetsvoorstel was de School met de Bijbel niet alleen voor kindertjes van de rijken, maar ook voor arme christelijke ouders toegankelijk. Een einde aan de sociaal-economische segregatie!
Voorzitter, we leven in andere tijden, maar sociaal-economische segregatie is helaas nog steeds een terugkerend issue. Inmiddels zien we dat in een aantal grote steden vooral de postcodes voorspellend zijn hoe de populatie op een school is. En niet, en dat wil ik graag onderstreept hebben, of de school openbaar of bijzonder is. Deze segregatie laat zich niet zomaar oplossen door onderwijsbeleid, het vraagt om een overheid die visie durft te hebben op de volkshuisvesting, op sport- en cultuurbeleid. Maar waar in 1920 juist de vrijheid van onderwijs en daaronder die van richting uiteindelijk zo werd vormgegeven dat ook arme kinderen naar het bijzonder onderwijs konden, moet nu voorkomen worden dat we in deze tijd met nieuwe scholen het omgekeerde bereiken. Hoe houdt de minister bij de nieuwe initiatieven de vinger aan de pols dat deze geen drempel in zich hebben voor deelname van ouders met een kleiner inkomen? In hoeverre is het aangenomen amendement Bruins-Van Meenen over de ouderbijdrage daarin behulpzaam?
De komst van een nieuwe school zal ook effect hebben op omliggende scholen en juist daar leiden tot nieuwe plannen om de school op de kaart te zetten. Bedoeld of onbedoeld kan dit ook effect hebben op het beleid van deze scholen en de focus op de breedte of maar een deel van de samenleving. Hoe heeft de minister hier oog voor in de evaluatie van deze wetgeving?
2. Pluriformiteit van de samenleving
Het wetsvoorstel bevordert tevens dat de ruimte die de onderwijsvrijheid biedt voor de pluriformiteit van de samenleving ook meer tot uiting kan komen bij de scholenstichting. Tegelijk verandert er niets aan stichting- en/of opheffingsnormen. Mijn fractie heeft met instemming kennis genomen van de wijziging gedurende het wetstraject dat er onverkort bescherming blijft voor de laatste school van richting. Dat is belangrijk, want juist hierin wordt duidelijk wat de vrijheid van richting dan wel inhoudt. Dat ouders onderwijs kunnen zoeken en krijgen voor hun kinderen dat aansluit bij hun diepste overtuigingen, bij hun opvattingen over vorming tot het goede leven.
De fractie van de ChristenUnie deelt de overtuiging van de regering dat de stichtingsnormen moeten bijdragen aan het oprichten van scholen waarvoor voldoende en duurzame belangstelling bestaat. Er moet een daadwerkelijke gemeenschap achter de nieuw op te richten school staan. Maar in de schriftelijke voorbereiding merkten wij op dat in drukbevolkte gebieden, de grote steden, de stichtingsnormen dermate hoog kunnen zijn dat dit mogelijk te veel beperkend werkt. Gevraagd naar de overwegingen voor het in stand houden van de huidige normen is vooral verwezen naar duurzaamheid van initiatieven en dunbevolkte gebieden. Ik zou graag een completer antwoord op mijn vraag krijgen. Kan bij de evaluatie van dit wetsvoorstel bezien worden in welke gebieden nieuwe scholen nu daadwerkelijk van de grond komen en welke effecten de stichtingsnormen hebben? Ik hoor graag van de minister.
Het bevorderen van pluriformiteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. De extra eisen die dit moeten borgen, kan mijn fractie op hoofdlijnen volgen. Zoals de VOG-verklaring voor bestuurders en de inspanningen tot het voorkomen van draaideurconstructies. Slecht functionerende bestuurders die telkens opnieuw aan de wieg staan van stichtingsplannen van scholen moeten geweerd worden in het belang van de onderwijskwaliteit, maar toch ook met het oog op het draagvlak voor de vrijheid van onderwijs.
Het wetsvoorstel had met het oog op de kwaliteit ook opgenomen dat het bestuur van een zeer zwakke school geen nieuwe nevenvestiging mag starten. In de Tweede Kamer is daaraan toegevoegd ‘ de school die door de inspectie als onvoldoende wordt beoordeeld’. De achtergrond van dit amendement is zeer goed te begrijpen, men wil dat de energie eerst gaat in het verbeteren van de kwaliteit van de reeds bestaande school. Maar het stelt mijn fractie wel voor een vraag. Tegen het verderstrekkende oordeel van de inspectie dat een school ‘zeer zwak’ is, is bezwaar mogelijk. Dat kan er toe leiden dat dit oordeel ongedaan wordt gemaakt. Maar voor het minder verstrekkende oordeel van ‘onvoldoende’ is dat bezwaar niet mogelijk en dus ook niet het ongedaan maken. Dat leidt dat de situatie dat een ‘zeer zwakke school’ in deze wel juridische mogelijkheden heeft en een school die ‘onvoldoende’ scoort niet. Mijn fractie vindt dat een onwenselijke uitkomst en vraagt de minister welke voornemens hij heeft om die onlogische ongelijkheid weg te nemen. Daarbij werd mij door Verus, de vereniging voor christelijk onderwijs, onder de aandacht gebracht dat de huidige formulering in het gewijzigd voorstel van wet nog weer aanleiding geeft om het tegenovergestelde er in te lezen. Namelijk dat de school die onvoldoende scoort, juist wel in aanmerking komt voor bekostiging. U begrijpt, hier vragen we van de minister helderheid.
Voorzitter, ik kom tot een afronding. Wij bespreken dit wetsvoorstel in een bijzondere week. Na een ongekend lange periode van dichte scholen, van thuisonderwijs, zijn de scholen weer van start. En voor veel kinderen voelt dat bijna als de eerste schooldag na de zomervakantie. Ik wil vanaf deze plek mijn hartelijke waardering uitspreken voor al die leerkrachten, ouders en kinderen die zo enorm hun best doen en hebben gedaan. Alles is in het werk gesteld om in deze bijzondere tijden het onderwijs zo goed als mogelijk doorgang te laten vinden. En die waardering geldt natuurlijk ook de minister en zijn ambtenaren. De crisis waar we ons in bevinden is taai en zal nog veel van ons vragen. Ik wens allen in het onderwijs ook daarin goede moed, wijsheid en de blijvende vreugde van het bijdragen aan de toekomst van zoveel kinderen.