Witwassen is geen klein bier
Peter Ester stelt in zijn bijdrage over de aanpak van witwaspraktijken via cryptovaluta een aantal kritische vragen over de capaciteit van het ministerie om de praktijken aan te pakken, de samenwerking met de cryptosector en de plek van cryptovaluta in ons monetaire systeem. Het laatste wat de ChristenUnie-fractie wil is dat de vermenging van boven- en onderwereld verder toeneemt door illegale virtuele valutapraktijken. Dit onderstreept het belang van het Europese anti-witwasbeleid. Hieronder leest u de bijdrage van Peter Ester aan het debat.
'Witwassen is geen klein bier. Schattingen laten zien dat er jaarlijks in Nederland tussen de €13 en €16 miljard wordt witgewassen. Ruwweg de orde van grootte van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Technologische ontwikkelingen maken het mogelijk dat witwastransacties in toenemende mate plaatsvinden via anonieme cryptovaluta. Daardoor dreigt het ontstaan van een ongecontroleerde parallelle markt voor het wisselen van virtuele en fiduciaire geldmiddelen. Het financiële stelsel van de bovenwereld wordt vermengd met inkomsten uit het criminele circuit via virtuele valuta. En deze anonieme valuta, zoveel is wel duidelijk, worden ingezet voor terrorismefinanciering. Misdaad en terrorisme raken verweven. Witwassen ondermijnt onze samenleving en economie. Terrorisme houdt Europese landen in een verlammende greep en leidt tot een spiraal van onveiligheid en angst.
De ChristenUnie-fractie juicht het toe dat nieuwe regelgeving - in dit geval geïnitieerd vanuit Brussel - aanbieders van wisseldiensten en bewaarportemonnees aan voorschriften bindt en verdachte transacties wil identificeren. Daarmee komen virtuele valuta onder het handhavingsregime van de vierde anti-witwasrichtlijn die wij twee jaar geleden in dit Huis het groene licht gaven en dat is een prima zaak.
Mijn fractie, voorzitter, heeft bij dit alles wel behoefte aan een korte reflectie van de minister op de rol van virtuele geldmiddelen en hun aanbieders in ons monetair stelsel. Nu worden virtuele valuta en crimineel gedrag in één adem genoemd. Begrijpelijk gezien de aanvliegroute van de wetsvoorstellen, maar is de bijdrage van virtuele valuta aan het economisch en financieel functioneren van ons monetair systeem per definitie negatief of ligt dat genuanceerder? Een dergelijke bespiegeling van de minister komt de discussie, zo menen wij, ten goede. Daar is het nu ook het juiste moment voor, gezien het voorstel van DNB vandaag om te experimenteren met digitaal centralebankgeld.
Is het “frame” dat virtuele geldmiddelen laakbaar zijn, of alleen in het geval ze voor financiering van ondermijnende activiteiten als terrorisme worden aangewend? Dat maakt voor het debat nogal wat uit. Als ik in mijn spam-box kijk dan ontkom ik niet aan de vaststelling dat de bitcoinsector wel erg agressief op zoek is naar nieuwe klanten. Maar ik hoor graag de reflectie van de minister. Hoe beoordeelt hij daarbij de ontwikkeling van Fintech dat in belangrijke mate gebaseerd is op virtuele valuta en blockchain-technologie en een disruptie belooft van gangbare bancaire verdienmodellen. De ChristenUnie-fractie, kortom, heeft behoefte aan enige conceptuele duiding.
Mijn fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding nadrukkelijk gevraagd hoe het Ministerie van Financiën de interne kennisinfrastructuur heeft ingericht om grip te krijgen op de criminele inzet van cryptovaluta. Om trends, spelers en netwerken in beeld te krijgen. Een wereld die voor de meesten van ons weinig transparant is. Uit de antwoorden op de vragen van de ChristenUnie-fractie blijkt dat het ministerie beschikt over een team van vier medewerkers die zich o.a. bezighouden met virtuele valuta. Dat aantal is weinig imponerend, zeker indien we de omvang van deze valutamarkt en de razendsnelle ontwikkelingen als meetlat gebruiken. Ik wil de minister vragen of hij van mening is dat de expertisehuishouding van zijn departement rond witwassen en terrorismefinanciering kwantitatief en kwalitatief op orde is. Dan gaat het ook om de inzet van personen en middelen. Kunnen we zo de strijd aan tegen de vervlechting van boven- en onderwereld door anonieme witwasactiviteiten?
Daarbij hoort ook een vraag naar de rol van onze veel geplaagde Belastingdienst. Kan de dienst de ontwikkelingen rond virtuele valuta aan of zijn hier zorgpunten, en zo ja welke? Is het ICT-systeem op orde om verdachte transacties op het spoor te komen? Nu is er natuurlijk ook sprake van een externe kennisinfrastructuur, waarin actoren als DNB, FIOD, FIU Nederland en WODC bepalend zijn. Maar mijn vraag nu richt zich primair op de interne kennishuishouding.
Kern van het wetsvoorstel is het aanscherpen van de regelgeving op transacties met virtuele valuta. De registratieplicht staat daarin centraal en het toezicht daarop door DNB. Er wordt van de aanbieders het nodige verwacht: het inschatten van risicogevoeligheid bij transacties, cliëntenonderzoek, monitoren en aangeven van ongebruikelijke transacties en transacties boven de €15.000, gedragsregels, controlemaatregelen, procedures, etc. Heeft de minister zicht op het humeur van de sector om aan deze nieuwe eisen te voldoen? Wanneer kunnen we de AMvB tegemoet zien die de verplichtingen nader concretiseert? Zijn de aanbieders toegerust om de nieuwe eisen na te leven? Hoe gaan we de handhaafbaarheid inregelen?
Mijn fractie is ook benieuwd of de minister heeft overlegd met de cryptosector over de nieuwe richtlijnvereisten en welke conclusies hij daaraan verbindt. Is er sprake van bereidwillige samenwerking?
Het bepalen van de proportionaliteit van het wetsvoorstel blijft bij dit alles een moeilijke zaak. Het is niet op een euro nauwkeurig vast te stellen. Maar gezien de ernst van het onderliggende vraagstuk - het financieren van terrorisme door witwassen - geldt hier het voordeel van de twijfel. Onderzoek laat zien dat cryptovaluta’s een verhoogd risico op witwassen en terrorismefinanciering met zich brengen.
Voorzitter, we moeten ook oog hebben voor serieuze neveneffecten van het wetsvoorstel. De ChristenUnie-fractie denkt aan goedwillende kleine ondernemers die door cliënten bedreigd worden om verdachte transacties niet te melden. De unaniem aangenomen motie Alkaya en Van der Linde vraagt daar terecht aandacht voor. Kan de minister aangeven hoe hij deze motie wil uitvoeren?
Het voorliggende wetsvoorstel betreft een uitbreiding van een Europese richtlijn. Daarbij gaat het niet alleen om noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen lidstaten, maar ook om van elkaar te leren wat de effectiviteit van anti-witwasbeleid aangaat. Wat werkt wel en wat werkt niet? De leden van de ChristenUnie-fractie hechten grote waarde aan het delen van beleidservaringen. Dat is immers ook een belangrijke component van Europese samenwerking. Kan de minister verduidelijken hoe dit “leren” institutioneel is geborgd in de uitvoering van de richtlijn? Zijn daar wapenfeiten van te noemen in de bijna twee jaar dat de vierde richtlijn van kracht is?
Dan, tot slot, nog een wat hachelijke kwestie. De bepalingen in de vierde anti-witwasrichtlijn dienden op 10 januari jl. in nationale wetgeving te zijn geïmplementeerd. Dat is in Nederland niet gelukt. Kan de minister aangeven wat de consequenties hiervan zijn? Verwacht hij het opleggen van een financiële sanctie vanuit Brussel? Is daar overleg over?
Met deze laatste vraag sluit ik mijn bijdrage af. De ChristenUnie-fractie steunt het Europese anti-witwasbeleid ten volle. De strijd tegen de georganiseerde misdaad mag niet verflauwen. We moeten buitengewoon alert zijn op het gebruik van cryptovaluta voor het financieren van terrorisme. Als de coronacrisis iets duidelijk maakt, dan is het de breekbaarheid van maatschappelijke en economische constructies. De kwetsbaarheid van onze bovenwereld, zo u wilt. Het laatste wat wij willen is dat de vermenging van boven- en onderwereld verder toeneemt door illegale virtuele valutapraktijken.
Ik zie uit, voorzitter, naar de antwoorden van de minister op de vragen van de ChristenUnie-fractie.'