Wijziging van de meststoffenwet
Voorzitter,
We spreken over de wijziging van de meststoffenwet.
Uit de toelichting van de minister blijkt dat deze wetswijziging noodzakelijk is voor een verlenging van de derogatiebeschikking van de Europese commissie. Al in 2017 heeft de Europese commissie als voorwaarde voor derogatie gesteld dat het nationale mestproduktieplafond in nationale wetgeving vastgelegd zou moeten worden. De regering heeft naast het nationale mestproduktieplafond een uitwerking in drie sectorale plafonds vastgelegd.
In de Tweede Kamer is de wet met name geamendeerd op het punt van de generieke kortingen. Waar de minister een generieke korting in het uiterste geval wil inzetten, ultimum remedium, is het nu in het uiterst uiterste geval. Het instrument van de generieke korting is in de wet opgenomen vanwege de voorwaarden die de Europese Commissie gesteld heeft voor derogatie. Voldoet de geamendeerde wet nog steeds aan de voorwaarden van de Europese commissie, vraag ik de minister.
Hoe groot acht de minister de kans dat er sprake zal zijn van generieke kortingen, gezien het feit dat Nederland in ieder geval dit jaar ruim onder het nationale plafond lijkt te blijven. Is dat een trend of is het het incidenteel?
De laatste vraag die de ChristenUnie-fractie aan de minister stelt, betreft de toekomst. Naar de toekomst kijkend, verwacht zij dat het zevende actieprogramma, dat nu in de maak is, belangrijke wijzigingen in de meststoffenwet op zal leveren? Hoe ziet zij de noodzaak voor derogatie in de toekomst?
Voorzitter, ik zal mijn fractie adviseren deze wetswijziging te steunen.