"Er broeit iets in de samenleving": bijdrage debat integratie
Ik ben geboren in Amsterdam, de stad met de meeste nationaliteiten bij elkaar op aarde. Ik ben opgegroeid in Amsterdam Zuidoost, de meest diverse wijk van Amsterdam en daarmee ook van Nederland en waarschijnlijk de rest van de wereld. Ik heb een vader geboren in Suriname, Zuid-Amerika en een moeder geboren in een dorp in Ghana, West-Afrika. Ik ben christen en daarmee volgeling van een joodse man. De kinderen van mijn dochter zullen, mits ze een Nederlander trouwt, van het predicaat ‘allochtoon’ af zijn.
De vraag die ik en duizenden andere Nederlanders zichzelf afgelopen week stelden, is: wanneer ben ik eindelijk geïntegreerd? Als ik met een Amsterdams accent praat? Als ik een universitaire studie heb afgerond? Als ik Sinterklaas vier? Als ik dezelfde mening heb als de meeste mensen in Nederland? Als ik lid word van het hoogste orgaan van Nederland, de Tweede Kamer?
Deze vraag is zo ingewikkeld om aan een Nederlander te stellen, want het impliceert dat ik mij tot een bepaalde status quo zou moeten verhouden waar ik kennelijk niet toe behoor, terwijl dat op papier wel zo zou moeten zijn en mijn hele leven lang is verteld dat het ook zo is.
Waarom zou een Nederlander die probleemgedrag vertoont en een opa met Marokkaanse wortels heeft nog moeten integreren, maar een Nederlander met een opa uit Friesland met dezelfde probleemgedrag niet? Dat klopt niet. De redenatie krijg je niet rond, tenzij er een impliciete veronderstelling is bij ons allen dat sommige mensen, of ze nou hier geboren en getogen zijn nooit echt Nederlander worden, en daarmee zich altijd te verhouden hebben tot een bepaalde mate van geïntegreerd zijn.
En toch klopt het wél dat we allemaal ervaren dat er iets in onze samenleving broeit. Veel jongeren met een migratieachtergrond hebben niet het gevoel dat ze een volwaardig onderdeel van de maatschappij zijn, stelt het SCP. De tweede of derde generatie probeert zijn plek op te eisen, zogezegd zich te 'emanciperen', maar geven aan in de maatschappelijke discussies worden ze niet gezien als burger, maar gereduceerd tot een deel van de problematische groep, op etnische of culturele gronden.
En als ik eerlijk ben, dacht ik ook zo. De overheid was er niet vóór mij, maar tegen mij en niet dankzij, maar ondanks de overheid moest ik er wat van maken. Ik ben opgegroeid in een omgeving waar de overheid zich had teruggetrokken, met alle gevolgen van dien. Dat zorgde bij mij voor boosheid. En die frustratie herken ik bij vele jongeren met een migratieachtergrond die er wat van proberen te maken.
Maar, voorzitter, dit is één kant van het verhaal. Want waar we enerzijds moeten concluderen dat Nederland het soms af laat weten om eenieder volwaardig onderdeel te maken van de maatschappij, zijn er anderzijds ook wel degelijk problemen en krachten waar jongeren uit gemeenschappen vatbaarder voor lijken te zijn dan andere gemeenschappen. We hebben te maken met botsende wereldbeelden, vanuit culturen met soms heel uiteenlopende waardenpatronen. In onze pluriforme samenleving laat de een zijn wereldbeeld kleuren door de Islam en een ander door het liberalisme. Dat is een gegeven. Die pluriformiteit zal ik ook verdedigen. Maar ik constateer wel dat de donkere kanten van de Islam soms zo sterk trekken aan Nederlanders dat het invloed heeft op hun vermogen om nog mee te kunnen doen of andere minderheden vrijheden te gunnen. We hebben het er nauwelijks met elkaar over in Den Haag, maar er zijn nog veel Nederlandse mannen en vrouwen, in Nederland geboren, die nu vastzitten in Syrië omdat ze jihadistisch terrorisme en een IS kalifaat stichten aantrekkelijker vonden dan meedoen in de Nederlandse rechtsstaat.
En ja het zijn misschien wel terroristen, maar het zijn wel terroristen voortgekomen uit onze samenleving. We hebben echt een probleem met elkaar wanneer dit soort religieus geïnspireerde onverdraagzaamheid, haat zaaien en zich afwenden van de maatschappij leidt tot uitsluiting van andere gemeenschappen en zorgt voor ontwrichting in de samenleving. En daarmee wordt het dus ook een politiek vraagstuk.
Want waar politieke vrijheid, waar geloofsvrijheid van anderen, en gezag voor de Nederlandse overheid in het geding komt, is het aan de politiek om op te staan, te bestraffen en de dialoog te voeren over wat de Nederlandse democratische rechtsstaat inhoudt en van iedereen mag vragen. En daarbij op zoek te gaan naar verbinding. Maar laat het klip-en-klaar zijn: voor antisemitisch geweld, antidemocratisch handelen, relschoppen, deelname aan terrorisme, het prediken van haat of het afreizen naar jihadistische regimes kan en mag geen sprake zijn.
Kortom: zodra we integratie, het proces waarin nieuwkomers tot medeburgers worden gevormd, en het samenlevingsprobleem door elkaar halen, ontstaat er een gesprek waar we niet uitkomen en bovendien geen recht doet aan de CBS-cijfers die stellen dat op het gebied van onderwijs, wonen en andere onderdelen het steeds beter gaat met de integratie van eerste en 2e generatie migranten. Het is misschien ook een verklaring waarom de uitspraken van staatssecretaris Nobel voor zoveel rumoer zorgen.
Hoe rijmt de staatssecretaris de resultaten van het CBS met zijn uitspraken na de rellen in Amsterdam?
Deelt hij met mij dat het veel meer gaat over het goed samenleven van verschillende culturen, met een stevige basis in de democratische rechtsstaat, dan goed of niet goed geïntegreerd zijn? En zo ja, hoe kunnen we hier woorden aan geven richting de toekomst?
Als het gaat om de vraag hoe je het goede samenleven vormgeeft heeft het christelijk-sociaal denken diepe wortels en handvatten hoe dit vraagstuk te beantwoorden.
Meedoen:
Het christelijk denken heeft als basis dat een mens in verbondenheid is geboren en tot recht komt in een verbonden, bloeiende gemeenschap. Dit brengt met zich mee dat er binnen gemeenschappen individuele rechten zijn en dat gemeenschappen daar een beroep op kunnen doen, maar dat men ook een plicht heeft tegenover diezelfde gemeenschap. De gemeenschap mag dus een appèl doen op het individu. En met dat appèl begint het goede samenleven. Maar we zijn helemaal niet meer gewend om een plichtsbesef te hebben naar elkaar toe. Plicht staat inmiddels gelijk aan onvrij.
Zoals de bekende GK Chesterton zegt: “De meeste moderne vrijheid berust op angst. Het is niet zozeer dat we te stoutmoedig zijn om regels te verdragen; het is veeleer zo dat we te timide zijn om verantwoordelijkheden te verdragen.”
Toch zit hier de sleutel in tot het bouwen van een gemeenschap. In de wijk waar ik opgroeide hadden we het moeilijk. Maar er waren wel gemeenschappen. Er waren Surinaamse ouderen, gezaghebbers in de omgeving die een appel op ons deden om mee te doen. Het zijn de Ghanese, informele verenigingen die elkaar ondersteunen op het moment dat er een sterfgeval in een familie is. Ik ben op bijeenkomsten geweest waar honderden mensen steun kwamen betuigen aan een familie, en daarmee duidelijk maakten dat ze er niet alleen voor stonden. Het was mede dankzij deze krachten dat ik de besloot de energie die ik gebruikte om mijn frustraties te uiten om te zetten naar me inzetten voor mijn medemens.
Wanneer voelen we dat de samenleving uit elkaar scheurt? Zodra mensen, jongeren, gemeenschappen wel een beroep doen op de rechten, maar besloten hebben om niet meer mee te doen. Dat zien vaak uiten in een gebrek en respect voor gezag en ouderen, eigenrichting, terugtrekken uit die samenleving en in ergste geval zelfs geweld gebruiken richting mensen die niet tot die gemeenschap horen.
Maatschappelijke diensttijd:
Voorzitter, we verwachten dus dat iedereen meedoet aan onze samenleving. Maar, dan moet iedereen ook de kans krijgen om mee te doen. Vanaf dag één, met werk, taalcursus, en vrijwilligerswerk.
Een goed voorbeeld van succesvol vrijwilligerswerk is de maatschappelijke diensttijd. Het is daarom ook bijzonder jammer dat de regering van plan is deze af te schaffen, nu al blijkt dat de trend in vrijwilligerswerk al negatief is: onder de tweede generatie is het aandeel dat vrijwilligerswerk doet nog lager dan gemiddeld.
De maatschappelijke diensttijd brengt mensen uit alle hoeken van de samenleving samen. Stel je een jonge nieuwkomer voor die vrijwilligerswerk doet in een lokale buurttuin. Voor het eerst praat hij met ouderen die er al hun hele leven wonen en leert hij hoe belangrijk dat stukje groen is voor de wijk. Tegelijkertijd ontmoet een geboren Nederlander tijdens zijn project in een sportclub een jongen met een Syrische achtergrond. Ze ontdekken dat ze allebei van voetbal houden en sluiten een vriendschap die anders nooit was ontstaan.
Het gaat hier om meer dan werk of uren maken: het gaat om actief momenten faciliteren waarin een brug wordt gebouwd tussen werelden die anders gescheiden blijven. Mensen zien met eigen ogen wat ze kunnen betekenen voor elkaar en voor de samenleving, en dat maakt het verschil. In 2023 was één op de vijf van de MDT-projecten deels of hoofdzakelijk gericht op integratie. Dat laat de grote rol zien die dit instrument speelt bij het samenbrengen van mensen en het bouwen aan een sterke, verbonden samenleving.
Ziet de staatssecretaris ook dat de MDT een mooi instrument was om deze onderlinge ontmoeting en de inzet voor de samenleving te bevorderen? Als de maatschappelijke diensttijd verdwijnt, hoe wil hij dat gat dan opvangen? Komt de staatssecretaris met een alternatief?
Taaleis:
Het goede samenleven kan alleen als je elkaar begrijpt. Het leren van de Nederlandse taal is in dat licht een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle integratie. Arbeidsmigranten hebben deze verplichting niet, terwijl er bijna 750.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn en sommige wijken uit wel 40% arbeidsmigranten bestaat. Zonder gemeenschappelijke taal is meedoen onmogelijk, maar het leidt ook tot problemen op de werkvloer. Het kan zelfs resulteren in levensgevaarlijke situaties op de werkvloer.
Erkent de staatssecretaris dat een taalniveau van A2 een minimaal vereiste is om zelfstandig te kunnen functioneren en veilig te werken? Ziet hij dat de veiligheid en productiviteit op de werkvloer verbeterd zou worden door werkgevers te verplichten om taaltrainingen aan te bieden en werknemers een basisniveau Nederlands te laten behalen?
Gemeenschapsleiders, sociaal kapitaal:
Wil je zorgen dat mensen gaan meedoen, dan moet je identificeren wie mensen in beweging kunnen krijgen. Wie zijn de leiders, of je het met hun wereldbeeld eens bent of niet, die je nodig hebt en een appèl op kan doen, zodat zij dat appel weer kunnen doen op de rest van de gemeenschap?
Deze leiders, zoals religieuze leiders, buurtwerkers, docenten, zijn ons sociaal kapitaal en hebben dit kapitaal in hun eigen gemeenschappen: het netwerk van relaties, vertrouwen en samenwerking. Deze leiders fungeren bovendien als rolmodellen. Door zich in te zetten voor hun gemeenschap, tonen ze anderen hoe zij hun netwerk kunnen benutten om een positieve impact te maken. We hebben ook rond de coronacrisis gezien dat het juist gemeenschapsleiders waren die groepen konden bereiken die de overheid niet kon bereiken.
En in die zin, voorzitter, hebben wij als Kamer ook een verantwoordelijkheid. Wij zijn hier niet alleen om wetten te maken, maar we zijn een afspiegeling van de samenleving. We kunnen hier een voorbeeld stellen door actief bij te dragen aan de maatschappelijke samenhang - door te laten zien dat we samen kunnen werken, bruggen kunnen bouwen, door hier het debat met respect voor elkaar en voor de verschillende opvattingen te voeren en daarmee bij te dragen aan de onderlinge verbondenheid in de samenleving.
Heeft de staatssecretaris de contacten met deze gemeenschapsleiders op orde? Spreekt hij hen? Hoe betrekt hij hen? En hoe wil de staatssecretaris lokale gemeenschapsleiders mobiliseren en ondersteunen in hun verbindende rol?