Als een pelgrim die arriveert (ND-column)
Mijn oudste broer vroeg me of ik een stukje met hem wilde oplopen. Letterlijk. Onderweg naar Santiago de Compostella. Hij heeft zelf – samen met zijn schoonzoon – twee weken gelopen naar de stad waar per jaar tienduizenden pelgrims naar onderweg zijn. Ik heb als amateur-pelgrim twee dagen meegelopen en iets gevoeld van de spierpijn en saamhorigheid van al die verschillende mensen met allemaal datzelfde reisdoel.
Het waren dagen van aangename eenvoud, omdat je – met zo min mogelijk ballast – alleen maar van de ene naar de andere plek moest lopen. Onderweg praatten we, lachten we, zwegen we soms, maakten we kennis met medewandelaars die vanuit alle delen van de wereld en met allemaal hun eigen reden ook onderweg waren en wensten we elkaar een ‘buen camino’ toe.
’s Avonds aten we wat, knielden we in een kerk en gingen we slapen in een grote slaapzaal waar zich uiteraard ook altijd ergens een snurker ophoudt.
Hoe dichter bij het einddoel, hoe meer je je afvroeg hoe lang dat laatste stuk nog was. Tot je op het plein voor de kathedraal aankomt, waar niemand pijnloos arriveert. Des te mooier de beloning van de zichtbare erkenning dat de pelgrimage is voltooid. Voor mijn broer en zijn schoonzoon welteverstaan.
Het was afgelopen zaterdag een ontroerend moment in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Tijdens de viering van 4 mei mocht een overlevende van een bombardement op Walcheren de herinnering aan zijn destijds gedode tweelingbroertje en andere omgekomen geliefden levend houden. De grote Tv-schermen in de kerk lieten het diepe verdriet in zijn ogen zien en toen hij weer ging zitten legde de vrouw naast hem even troostend haar hand op de schouder van deze pelgrim.
We hebben hem en de andere, soms kromgebogen overlevenden nu nog onder ons en we moeten hun herinneringen koesteren. Hun tranen om het leed van decennia geleden laten zien hoe kostbaar vrijheid is.
Met de nog steeds levendige herinnering aan de bezetting en de nog steeds zichtbare pijn om het verlies van dierbaren zal hun dankbaarheid voor onze vrijheid zoveel groter zijn dan die van latere generaties voor wie die vanzelfsprekend is geworden als de lucht die we inademen.
Ik heb heel wat mensen ontmoet die zijn opgegroeid met grote angst voor God. Het is de opmerkelijke overeenkomst tussen sommige bevindelijk-gereformeerden en sommige devote moslims. Zij weten zich iedere dag slechts een zucht verwijderd van de ontmoeting met de hemelse Rechter die niets door de vingers ziet en wiens finale oordeel ze alle dagen vrezen.
Toen een vriendin in Egypte na jaren van zoeken het evangelie was gaan geloven, vertelde ze me met tranen in de ogen dat God nu haar Vader was geworden en ze geen angst meer voor Hem had. Het leek verdacht veel op wat ook menig bevindelijk-gereformeerde is overkomen.
Als je je nog nooit schuldig hebt gevoeld, gaat genade je ene oor in om het andere oor weer uit te gaan. Maar als je de zwaarste straf vreest, is vrijspraak het beste nieuws en de grootste opluchting ooit. Alsof je na een zware bergtocht thuiskomt.
Ik heb beelden op mijn netvlies van het bitterste onrecht dat er in deze wereld is. Het meisje dat op een van de vuilnisbelten van Cairo’s Mokattam een stukje brood vond en daar haar tanden in zette. Mohammed die nu Morcos heet en me vertelde dat, nadat hij christen was geworden, zijn familie had gezworen niet te zullen rusten totdat zijn bloed zou stromen over straat. De oudere tieners van Nairobi’s sloppenwijk Mathare bij wie de hoop op beter leven was vervlogen en het licht in de ogen leek gedoofd.
Toen dat meisje in Mokattam opeens toch naar school kon, was dat zoveel bijzonderder dan het nu is voor mijn eigen dochters. Toen Morcos door een Westers land werd opgenomen en zijn vrijheid terugkreeg, was zijn opluchting zoveel groter dan van iemand als ikzelf die gewoon ademhaalt in een land met godsdienstvrijheid.
Toen Francis uit Mathare dankzij een sponsor van Compassion Nederland toch kon studeren, was zijn dankbaarheid zo groot dat hij na zijn afstuderen het aanbod om elders te gaan werken afsloeg en zich is gaan inzetten voor de jongeren in zijn wijk.
De beloning die je krijgt als het je bloed zweet en tranen heeft gekost doet zoveel meer dan wanneer je het in de schoot geworpen kreeg.
Het was Goede Vrijdag toen de pelgrims – en ik als meeloper – aankwamen in Santiago de Compostella. Die avond werd een beeld van de gekruisigde Christus door de straten gedragen. Die zondag zou het Pasen zijn.
(Deze column verscheen vandaag ook in het Nederlands Dagblad)