Column Gert-Jan Segers: Bewijslast (ND)
Ik was achttien toen het evangelie mij overtuigde dat het waar was. Het heeft me bij tijden een vrede gegeven die alle verstand te boven gaat, maar het heeft me ook een hoop gedoe opgeleverd.
Want voor die keus van toen heb ik me daarna nog geregeld moeten verantwoorden. Toen ik ging studeren, mijzelf aan anderen voorstelde, ging werken en dat is nu steeds zo als ik als een soort beroepschristen ergens word uitgenodigd. De bewijslast ligt altijd bij mij. Hoe weet je dat er een God is? Geloof je uit angst? Geloof je echt dat God de wereld geschapen heeft? Hoe kun jij in een God geloven terwijl kinderen sterven, terwijl een tsunami gruwelijk huishoudt en een aardbeving een land als Haïti ruïneert?
Vaker nog dan die bijtende vragen is er in dit deel van de wereld een schouderophalende onverschilligheid. Maar ook voor de gemakzuchtige niets-zeker-weter ligt de bewijslast bij mij. Je gelooft omdat je ouders geloofden. En als je ergens anders geboren was, was je hindoe of moslim geweest. Deze agnosten geloven niet wat ik geloof en in hun wereld is het volstrekt logisch dat ìk daar dan een goede reden voor moet hebben. Het licht-agressieve en doordachte atheïsme van Arjen Lubach is voor hen de bevestiging van de gekkigheid van het geloof, zonder dat ze dat zelf ooit hoeven aan te tonen.
Tegelijkertijd zijn deze niets-zeker-weters de grootste uitdagers van het christelijke geloof. Als mensen afhaken bij kerk en geloof is dat zelden omdat de Koran hen zo diep heeft geraakt of het Atheïstisch Manifest hen heeft overtuigd. Doorgaans haken gelovigen af omdat ze zelf ook hun schouders zijn gaan ophalen.
Maar toch hebben ook zij er recht op om intellectueel serieus genomen te worden. Ook hun geloof moet bevraagd worden. Al was het maar omdat er ook in mij een schouderophalende niets-zeker-weter zit.
Want stel je voor dat het vermoeden van de agnost echt waar is. Dan is deze wereld een schitterend ongeluk, een onwaarschijnlijke samenloop van volstrekt willekeurige omstandigheden. Vanuit het niets. We zijn niet gewenst, niet bedacht, niet geliefd. We zijn een bundel cellen, door huid en botten bijeengehouden. Ons verdriet, onze liefde, ontroering, boosheid, vreugde, vertedering, ze zijn een chemische reactie en niets meer dan dat.
We komen nergens vandaan, gaan nergens naar toe, zijn op een willekeurig moment en willekeurige plaats gestrand in een willekeurig lichaam. En als we denken dat ons leven zin heeft, zijn dat slechts onze gedachten. En die zijn niet meer dan een chemische interactie tussen een paar cellen.
Stel dat het vaak wat ongedefinieerde geloof van de agnost echt waar is, dan is er ook geen absoluut Goed en Kwaad. Dan is er geen absolute moraal. Goed en kwaad zijn een kwestie van afspraak. Dat betekent dat Auschwitz slechts een schending van afspraken was. Na de Tweede Wereldoorlog was er een Neurenberg-tribunaal dat nazi’s niet berechtte op basis van de Duitse wet, maar op basis van universeel recht.
Veel mensen hadden tijdens en na de Tweede Wereldoorlog de diepe overtuiging dat de Holocaust een gruwelijke misdaad tegen de menselijkheid is geweest. In een wereld die van toeval en afspraken aan elkaar hangt, is dat een onhoudbare overtuiging. In die wereld hadden rechters tegen Eichmann alleen kunnen zeggen: ‘Jouw inspanningen om al die Joden te vermoorden was niet conform onze onderlinge afspraak, Adolf.’ En hij had kunnen zeggen: ‘Dat was wel onze onderlinge afspraak in Duitsland, edelachtbare.’ En dan had het kwaad nooit gestraft kunnen worden en nooit recht kunnen worden gedaan aan de slachtoffers.
Stel je voor dat alles domme willekeur is. Dan is m’n liefde voor Rianne en haar liefde voor mij slechts een langdurige oprisping. Dan is mijn ontroering bij de Matthaus Passion chemisch gedoe. Dan is mijn morele verontwaardiging over groot onrecht toeval. Dan is mijn leven zinloos, dan zou ik niet weten wie of wat mij zou kunnen troosten bij verdriet. Weet je, ik kàn dat niet geloven. En ik weet gewoon dat het niet waar is.
(Deze column verscheen vandaag in het Nederlands Dagblad)