
Max Daniel, werkzaam bij de Nationale Politie, kan gerust een duizendpoot worden genoemd. Als ik vraag naar zijn werkervaring, blijkt dat hij bijna overal in Nederland in verschillende functies actief is geweest voor de politie. Gemeentepolitie in Apeldoorn, districtchef in Arnhem, plaatsvervangend korpschef in Friesland, hoofdoperatie Noord-Nederland, nationaal portefeuillehouder drugs en nationaal commandant voor de crisisstructuur: Max heeft het allemaal gedaan.
Het had maar weinig gescheeld of deze politieman had een ander pad bewandeld. Hij wilde namelijk marinier worden, maar het liep even anders. ‘Mijn vader en opa hebben allebei in het leger gezeten. Dat wilde ik ook, maar ik werd niet toegelaten doordat mijn linkeroog niet goed genoeg was. Ik zat hierna gigantisch in een dip. Ik hield van die actie, het leek me schitterend. Maar toen kwam ik erachter dat je ook officier kunt worden bij de politie en heb ik me daarvoor aangemeld’, vertelt Max. Uiteindelijk beviel de politieacademie hem gelukkig goed: ‘Ik was 19 jaar oud toen ik daar solliciteerde. In het begin vond ik het slappe hap. Het was ook minder fysiek dan bij de mariniers. Maar al snel kreeg ik er plezier in en er heerste een goede sfeer. Ik kijk er met plezier op terug.’
De politieman is duidelijk blij met zijn werk:
Wij zijn dienders. We dienen de samenleving. We moeten de vriend zijn voor de burger, maar de harde hand voor de bad guys. Mensen zijn niet bang voor de politie: ze kunnen ons aanspreken en toch hebben we overwicht. We hebben een belangrijke rol in de handhaving, maar ook om mensen te motiveren zich aan de spelregels te houden in plaats van een kat en muis spel te spelen.
Ik ga niet over de vraag of je moet gebruiken, ik ga over criminaliteit
‘Ik kan niet tegen binnen vier muren zitten, tegen routine en tegen een standaard structuur. Ik hou van fysiek bezig zijn, sensatie en actie’, zegt Max. Het is daarom niet gek dat hij goed gedijt bij zijn rol in de crisisstructuur. Maar meest interessant vindt hij zijn drugs dossier: ‘Een ongelofelijk boeiend onderwerp. Er wordt veel crimineel geld verdient met drugs, waarmee de samenleving ondermijnd kan worden. Het normaliseringsgedrag rondom drugs is beangstigend.’ Max vertelt dat als iemand overvallen wordt, mensen dit gedrag altijd veroordelen. Maar zodra het om drugs gaat, volgt er een genuanceerde discussie. ‘Ik ga niet over de vraag of je wel of niet moet gebruiken, maar ik ga wel over de criminaliteit die het met zich meebrengt. En ik zie dat de samenleving hier veel ellende van heeft.’ Wanneer Max tien jaar geleden aan een volle zaal met studenten vroeg of iemand cocaïne gebruikt, stak niemand zijn hand op. Nu is dat volgens hem anders en is het heel normaal dat iemand een lijntje snuift of een pilletje neemt op een festival. Dit normaliseringgedrag is volgens hem een groot probleem.
We kunnen de keerzijdes alleen veranderen wanneer we het begrijpen
Het drugsdossier houdt de politieman vakinhoudelijk het meeste bezig, maar vanuit zijn persoonlijke overtuiging vindt hij de bestrijding van polarisatie het belangrijkste onderwerp. ‘Vaak hebben organisaties een diversiteitsbeleid, zo ook de politie. Op bepaalde vlakken doen we het redelijk goed: meer vrouwen, en beter ouderen- en LGBTQ-beleid. Maar de grootste polarisatie in onze samenleving zit tussen zwart en wit. Daar zit voor mij een grote zorg.’ Max ervaart dat hij daarin een taak heeft. Hij legt uit dat we te vaak vanuit Westers oogpunt naar een situatie kijken en maakt daarbij een onderscheidt tussen de term begrijpen (iemands handelen kennen en snappen) en begrip (het oordelen over het handelen). ‘We zijn onvoldoende in staat om denkkracht die passend is bij onze multiculturele samenleving binnen te halen bij de politieorganisatie. Je kunt als politie pas dienen, als je weet wie je dient en waarom je die dient. Je kunt pas invloed uitoefenen op ongewenst gedrag als je het begrijpt. En wij maken de fout dat we het niet willen begrijpen, omdat we er geen begrip voor hebben. Dat zijn twee verschillende dingen: ik heb geen begrip voor mensen die moorden, maar ik kan ze wel begrijpen. Als ik ze namelijk niet kan begrijpen, kan ik ze ook niet vangen.’
Beeld: Niek Stam
Max pleit ervoor dat er goede denkkracht, die oog heeft voor de multiculturele samenleving, bij de strategische top wordt binnen gehaald. Dat geldt volgens Max voor de politie, maar ook voor de Tweede Kamer en het Kabinet. ‘Zijn wij nog steeds oom agent voor iedereen die hier rondloopt? Waarom vinden witte kleuters ons fantastische en zijn gekleurde kleuters bang voor ons? Dat komt doordat hun ouders dat aan hun overdragen. Begrijpen we dit en zijn we in staat om het te beïnvloeden? Ik heb vaak het gevoel dat we niet meer begrijpen wat er met onze samenleving gebeurd. Een multiculturele samenleving brengt veel kansen met zich mee, maar we kunnen de negatieve kanten alleen veranderen wanneer we het begrijpen. Alleen missen we die denkkracht.’
Indonesisch streng
Max en ik praten nog even door over hoe zijn achtergrond en opvoeding effect heeft gehad op hoe hij in het leven staat. ‘Mijn vader overleed toen ik 13 was. Ik kom uit een Indische cultuur en wanneer de vader overlijdt, neemt de oudste zoon de leiding over. Dat heeft wel effect op je verantwoordelijkheidsgevoel. En ik ben ook christelijk opgevoed; mijn vader was predikant in een pinkstergemeente. Die christelijke normen en waarden neem ik ook mee in mijn werk.’ Max vertelt dat toen Indonesië onafhankelijk werd, zijn ouders van Indonesië naar Nederland moesten emigreren. ‘Toen mijn vader in Nederland solliciteerde, werd hem gevraagd of hij gewend was om op schoenen te lopen. Ze dachten waarschijnlijk dat hij ergens in een hut had gewoond. Maar mijn vader sprak gewoon Nederlands en was in Indonesië naar school geweest. Hij had zelfs alle Nederlandse rivieren uit zijn hoofd geleerd. Maar in Nederland telde mijn ouders niet meer mee.’ De focus lag daarom erg op de kinderen. Het was belangrijk dat het met hun goed zou gaan. ‘Mijn vader hielp me met het huiswerk. Ik haalde de beste cijfers. Dat kwam omdat hij Indonesisch streng was; ik moest wel!’, zegt Max grappend.
Wanneer je christelijk bent opgevoed, betekent dit volgens Max niet meteen dat je daarmee ook je lichtje laat schijnen naar je omgeving. ‘Een collega vroeg ooit of ze een dag vrij kon krijgen, omdat ze die dag iets zou doen voor de kerk. Ik reageerde enthousiast en vertelde dat ik ook naar de kerk ging. Hierop reageerde ze ‘goh, dat had ik nooit verwacht’. Dat heeft me echt aan het denken gezet. Hoe kan het zo zijn dat ik Christus in mij heb, maar niemand het ziet?’, vertelt Max. Daarna is hij zich echt gaan verdiepen in het geloof en is het met de tijd sterker geworden. Ook is zijn manier van leiding geven anders geworden: ‘Ik kon erg vierkant zijn, maar doe het nu met meer oog voor de mensen’.
Als we oprecht christen zijn, bestrijd het polarisatie
De kinderen van Max geloven ook en bidden voor hun eten, ook op werk. ‘Er komen mensen naar hun toe die vragen of ze christen zijn. Dat is heel mooi en daarin leer ik veel van mijn kinderen. Ik merk dat mensen die bij de politie werken, politie willen zijn voor iedereen en daarom een neutrale houding aannemen. Moslim collega’s kunnen ramadan vieren en nog steeds een neutrale houding hebben op straat. Ze komen er makkelijk voor uit, maar veel christenen niet. Ik zou het mooi vinden als christenen vaker voor hun geloof uitkomen. Vaak zijn ze bang dat ze daarmee hun neutraliteit in het geding brengen. Maar ik kan neutraal zijn en nog steeds christen. We lijken ons bijna te schamen omdat we geloven. Ik ben er van overtuigd dat als we oprecht christen zijn, het polarisatie bestrijd. Ik mag niemand veroordelen. Bij Christus bestaat er geen etniciteit.’