Inbreng schriftelijk overleg Joël Voordewind met betrekking tot 1F-beleid

donderdag 06 februari 2014

Inbreng schriftelijk overleg van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie met betrekking tot 1F-beleid

Onderwerp:   1F-beleid

Kamerstuk:    33 750 – VI

Datum:            6 februari 2014

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de stukken aangaande het 1-F beleid. Zij constateren met teleurstelling dat het Nederlandse 1-F beleid zich nog altijd niet verdraagt met de uitgangspunten van een humaan asielbeleid.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat dat de regering tevreden is met de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak en dat deze inmiddels voldoet aan de internationale standaarden. Zonder deze verbeteringen in twijfel te trekken, vragen deze leden hoe deze positieve berichten zich verhouden tot de ernstige zorgen die internationale mensenrechtenorganisaties nog altijd uiten. Zo geeft onder meer Human Rights Watch (HRW) aan dat de praktijk van willekeurige arrestaties & detenties, executies, martelpraktijken, verdwijningen en intimidaties vooral tegen politieke tegenstanders & critici nog altijd voortduurt. Ook claimt HRW dat politieke tegenstanders en critici ook buiten de landsgrenzen van Rwanda, tot in Europa aan toe, worden lastiggevallen, bedreigd en geïntimideerd. Bovendien kunnen dergelijke personen lang niet altijd rekenen op een eerlijk proces. Kan de staatssecretaris aangeven of hij zich in dat beeld herkent? Kent de staatssecretaris ook de wijze waarop de Rwandese autoriteiten zijn omgegaan met Mutabazi? Is de staatssecretaris er bijvoorbeeld van bewust dat de Rwandese autoriteiten weigeren te erkennen of Mutabazi toegang heeft tot een advocaat? Deze leden vragen de staatssecretaris voorts te reageren op de bevindingen van Amnesty Internationaal aangaande het proces van Victoire Ingabire: “The accused was not treated in a fair and impartial way” 1)

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de staatssecretaris een Memorandum of Understanding heeft ondertekend. Zij vragen de staatssecretaris of hij bereid is de MoU integraal, zo nodig vertrouwelijk, te delen met de Kamer. Deze leden vragen de staatssecretaris kenbaar te maken in hoeverre de MoU garanties bevatten ten aanzien van de mensenrechten en rechtsgang, in het bijzonder voor personen die in Rwanda worden verdacht van strafbare feiten en worden uitgezet.

In de recente brief van de staatssecretaris wordt aangegeven dat, naar aanleiding van een screening, in een aantal gevallen een 1-F-status is tegengeworpen. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeveel gevallen dit is voorgekomen? Kan de staatssecretaris ook aangeven van hoeveel genaturaliseerde Rwandezen het Nederlanderschap is ingetrokken en voor hoeveel personen het voornemen bestaat het Nederlanderschap in te trekken? De staatssecretaris geeft aan dat Nederland “niet het eerste noch het enige land” is wat zich heeft voorgenomen om verdachten van internationale misdrijven uit te leveren aan Rwanda. Kan de staatssecretaris ook aangeven welke landen niet overgaan tot dergelijke uitleveringen en welke motieven zij hiervoor hebben? Kan de staatssecretaris nader ingaan op hoe de regering rechten, zoals neergelegd in artikelen 3 en 6 EVRM,  weegt voor de personen die zij wenst uit te zetten? De staatssecretaris maakt verder melding van het feit dat Rwanda de garantie heeft afgegeven dat personen die door Nederland worden uitgeleverd zullen worden gedetineerd in de Mpanga-gevangenis. Geldt deze garantie voor de volledige periode dat iemand gedetineerd wordt? Kan de staatssecretaris aangeven welke andere garanties hij heeft bedongen?

Met betrekking tot het Nederlandse 1-F-beleid in het algemeen, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de staatssecretaris het voornemen heeft om wijzigingen aan te brengen in het 1-F beleid om het zodoende humaner te maken. Kan de staatssecretaris aangeven of hij van mening is dat justitie (zo nodig tijdelijk) meer capaciteit moet uittreken om verdachten voor de rechter te brengen? Is de staatssecretaris van mening dat een periode van twee jaar “waarin alles op alles wordt gezet” om bewijsmateriaal te verzamelen en vervolging mogelijk te maken, redelijk is? Is de staatssecretaris voorts van mening dat, indien strafrechtelijke vervolging binnen deze termijn niet mogelijk is, daarna de 1-F status opgeheven dient te worden? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht de staatssecretaris dan wel redelijk? Is de staatssecretaris bereid de eis te laten vallen dat 1-F-ers zelf moeten aantonen dat ze onschuldig zijn? Kan de staatssecretaris nog eens duidelijk aangeven waarom de Nederlandse positie hierin zoveel afwijkt van andere lidstaten binnen de Europese Unie?  

1) Justice in Jeapardy: the first instance trial of Victoire Ingabire, Amnesty International, 2013, P. 26. 

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 

« Terug

Archief > 2014 > februari