Peter Ester: meer jongeren in pensioenbesturen
'Besturen van pensioenfondsen moeten generatiebestendig zijn. Een juiste representatie van alle belanghebbenden en generaties in de pensioenfondsen is elementair.' Dat zei ChristenUnie-senator Peter Ester tijdens een debat over de versterking van besturen van pensioenfondsen. Ester vroeg in het bijzonder aandacht voor de positie van jongeren en hun belangen als toekomstige gepensioneerden.
Lees hier de hele bijdrage van Peter Ester aan het debat over wetsvoorstel 33 182: Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen op 9 juli 2013
Voorzitter,
Graag wil mijn fractie Staatssecretaris Klijnsma van harte welkom heten bij de verdediging van haar eerste wetsvoorstel in de senaat, althans tijdens deze zittingsperiode. Wij zien uit naar een goede samenwerking. Veel dank aan haar ambtelijke staf voor de uitstekende technische briefing rond dit complexe wetsvoorstel.
Er komt veel op pensioenfondsen af. Het voortduren van de financiële crisis, de instabiliteit van de financiële sector en de onrust op de financiële markten vergen uiterst zorgvuldig beleggingsbeleid en deskundig risicobeheer. De noodzaak van voldoende buffervorming, het aanscherpen van rendementseisen en de zorg rond dekkingsgraden vragen veel van de besturen van de pensioenfondsen. Daarbij komt dat de vergrijzing nu snel gaat aantikken bij een stijgende levensverwachting. De Commissie Frijns en de Commissie Goudswaard hebben laten zien dat ons pensioenstelsel onvoldoende toekomstbestendig is en kwetsbaar blijft voor financiële schokken.
De maatschappelijke druk op de fondsbesturen is groot en de politiek bemoeit zich volop met de “governance” van de pensioenfondsen. De actuele kwestie van de maximumopbouw- en premiepercentages is een treffend voorbeeld. Ook Europa mengt zich in de discussie. Dit alles overziend, is de roep om gekwalificeerde bestuurders en transparantie van beleid begrijpelijk. Mijn fractie onderschrijft veel van de diagnose die aan de basis van dit wetsvoorstel ligt. En het gaat ook ergens over: de pensioenfondsen beheren zo’n €1000 miljard waaruit de pensioenvoorzieningen van huidige en toekomstige generaties gepensioneerden betaald moeten worden. Het heftige politieke en maatschappelijke debat over ons pensioenstelsel weerspiegelt hoe belangrijk dit onderwerp voor Nederlanders is. Het gaat immers om hun welvaart, om hun toekomst. En vele Nederlanders vrezen, zo blijkt uit onderzoek, dat de zekerstelling van pensioenen – waaronder hun eigen pensioen - op de tocht staat. De financiële crisis maakte dat deelnemers aan pensioenfondsen geconfronteerd werden met de mogelijkheden van langdurige indexatiekortingen en zelfs het afstempelen van pensioenrechten.
Pensioenfondsen opereren op een ingewikkeld speelveld. Zij dienen vanzelfsprekend rekening te houden met de belangen van de huidige generatie gepensioneerden maar ook de belangen van toekomstige generaties pensioengerechtigden moeten worden meegewogen. En deze belangen lopen niet per definitie parallel. Denken we alleen maar aan de discussie over de te hanteren rekenrente die bepalend is voor het vaststellen van de hoogte van de buffers van de pensioenfondsen. Het vinden van de juiste balans tussen de verschillende generaties is een kernopgave voor de pensioenfondsen. Dat impliceert dat bestuurders van pensioenfondsen korte- en langetermijnoverwegingen op verantwoorde wijze met elkaar moeten verbinden. Voor de ChristenUnie-fractie is dat een essentieel uitgangspunt en richtinggevend voor hoe wij “good governance” door besturen van pensioenfondsen waarderen. Het gaat ten principale om de juiste verhouding tussen professionalisering en democratisering, tussen deskundigheid en representatie.
Voorzitter, mijn fractie is groot voorstander van het nader en goed regelen van de “governance” van de pensioenfondsen. Dat geldt ook voor de wijze waarop de belangrijkste stakeholders (gepensioneerden, deelnemers, werkgevers) vertegenwoordigd zijn in de fondsbesturen. Tegelijkertijd geldt dat we rust moeten brengen op dit front. Het voorliggende wetsvoorstel bespreken we op een moment dat de inkt van het initiatiefwetsvoorstel Koşer Kaya en Blok over de samenstelling van de pensioenfondsbesturen nog maar nauwelijks droog is. Een wetsvoorstel dat vorige week officieel is ingegaan. Dit over elkaar duikelen van wetsvoorstellen, voorzitter, leidt tot onduidelijkheid en er gaat een verwarrend effect naar de pensioensector en belanghebbenden van uit. We moeten nu een bestuursmodel kiezen dat even mee kan, dat recht doet aan alle belanghebbenden en dat het pad effent naar een bestendig pensioenstelsel. En we moeten vooral ook streven naar transparantie van een nieuw “governance” model. Het moet gezegd, voorzitter, dat het wetsvoorstel qua transparantie nog een wereld te winnen heeft. Het maakt de indruk aan de tekentafel te zijn uitgedacht. Er is sprake van twee basismodellen: het paritair bestuur en het onafhankelijk model en daarbinnen de keuze voor een one-tier en een two-tier model. En dan is er nog een wat vreemde eend in de bijt: een omgekeerd gemengd model. Het voordeel van het aanbieden van deze vijf modellen is dat pensioenfondsen wat te kiezen hebben, het nadeel is dat de complexiteit van de governance niet echt verminderd. Mijn fractie wil de staatssecretaris vragen wat haar inschatting is van de modelkeuze die de pensioenwereld zal maken. Zijn sommige modellen meer geschikt voor bepaalde fondsen dan andere modellen? Heeft het kabinet vanuit “governance” optiek eigen voorkeuren of scoren ze allen gelijk op de principes van professionalisering en democratisering?
Voorzitter, een juiste representatie van alle belanghebbenden en generaties in de pensioenfondsen is, zoals aangegeven, voor mijn fractie elementair. Hierover twee opmerkingen. Waar het wetsvoorstel Koşer Kaya en Blok de deelname van gepensioneerden van een ondergrens voorzag (pensioengerechtigden en werknemers tezamen ten minste evenveel zetels als werkgevers), spreekt dit wetsvoorstel van een maximum van 25%. De onderbouwing hiervan blijft wat mager. Hoe je het ook draait of keert zijn pensioengerechtigden een prioritaire belangengroep en hun toegang tot en aandeel in fondsbesturen moet dit adagium weerspiegelen. Dat geldt evenzeer de positie van werknemers. In de praktijk van bedrijfstakpensioenfondsen hebben we het dan over georganiseerde werknemers. Probleem hierbij is - ik hoef dat deze staatssecretaris niet te vertellen - dat nog slechts 20% van de werknemers in Nederland lid is van een vakbond, dat dit aantal sinds 2000 met een vijfde is afgenomen, dat ook hier de vergrijzing snel doorwerkt, en dat van de werkende jongeren nog maar 3% lid van een vakbond is. De vraag die mijn fractie hier wil stellen is hoe de staatssecretaris het vraagstuk gaat adresseren op welke wijze niet-vakbondsleden toegang krijgen tot de besturen van de pensioenfondsen. Representatie van deze omvangrijke groep kan uiteraard via de Deelnemersraad, gefaciliteerd door het amendement Van Weyenberg en Lodders, maar dat is toch een wat indirecte route. Ziet de staatssecretaris representatiemodellen waarin de overgrote meerderheid van niet-georganiseerde werknemers een plek heeft? De tweede en hiermee verwante opmerking betreft de positie van jongeren. Voor mijn fractie vooronderstelt “good governance” dat pensioenfondsbesturen de belangen van huidige en toekomstige generaties gepensioneerden evenwichtig met elkaar verbinden. Een toekomstbestendig bestuursmodel moet ook generatiebestendig zijn. Om deze redenen waren wij mede-indiener van de motie over de vertegenwoordiging van jongeren in de pensioenbesturen bij de bespreking van het wetsvoorstel Koşer Kaya en Blok. Een motie die met ruime meerderheid werd aangenomen. In het huidige wetsvoorstel is de positie van jongeren niet helemaal duidelijk en zit die vooral weggestopt in de diversiteitsclausule zoals die is opgenomen in artikel 107. Dat is, voorzitter, toch bepaald pover. Pensioenbesturen worden gehouden in hun jaarverslag te rapporteren over diversiteit naar leeftijd en geslacht, maar daar zijn verder geen sancties aan verbonden. Mijn fractie wil de staatssecretaris vragen hoe zij de positie van jongeren in de aangereikte bestuursmodellen evalueert, ook in verhouding tot de zeteltoedeling die expliciet aan gepensioneerden is toegekend. Welke mogelijkheden ziet zij om de inbreng van de jongste generatie in de pensioenfondsbesturen te verbeteren? Dan gaat het vooral om de bedrijfstakpensioenfondsen. Dit punt is in de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ten onrechte onderbelicht gebleven.
Mijn fractie is verheugd dat het wetsvoorstel een aanscherping biedt van de taken, bevoegdheden, intern en extern toezicht, verantwoordings- en rapportageplicht van de pensioenfondsbesturen. Dat zijn prima zaken. Ook de deskundigheidseisen worden aangescherpt. Professionalisering is daarbij een sleutelwoord. Vraag is hier evenwel of de vijver van potentiële bestuurders groot en diep genoeg is om deze bestuurders uit te rekruteren. Daar staat of valt het wetsvoorstel immers mee. Daarbij komt dat het Ontwerpbesluit FTK Pensioenfondsen een wat omslachtige regeling kent voor het tijdsbeslag van bestuurders en toezichthouders. Is er trouwens een reden dat de cesuur wordt gelegd (zie art. 35a) bij een beheerd vermogen van €10 miljard? Hoeveel fondsen bevinden zich boven en onder deze grens? Graag een korte reflectie op deze rekruteringskwestie.
De Nederlandsche Bank toetst de geschiktheid en de betrouwbaarheid van bestuurders van pensioenfondsen en leden van de visitatiecommissie. Het gaat daarbij net als in de Wet op het financieel toezicht om een open norm. Mijn fractie is overigens geschrokken van de vaststelling dat een vierde van de kandidaat-pensioenfondsbestuurders hun kennis en competenties diende te vergroten. Wordt hier nog aanvullend beleid op gezet? Daar voegen wij aan toe dat een bestuur uit deskundige en geschikte bestuurders kan bestaan, maar dat er toch deskundigheidsmanco’s in het collectief van het bestuur kunnen zijn. Het gaat immers ook om de juiste verdeling van competenties. Hoe gaat DNB en wellicht AFM deze kwestie adresseren? Art 1.4 van de “beleidsregel geschiktheid” is niet erg verhelderend op dit punt.
Zowel het paritaire als het onafhankelijke model werken met een visitatiecommissie die periodiek het intern toezicht tegen het licht houdt. Mijn fractie steunt dit idee. Gaan de commissies werken met een uniform visitatieformat? Dat zou de vergelijkbaarheid zeer ten goede komen. Wat het omgekeerd gemengd model betreft: kan de staatssecretaris aangeven welke extra waarborgen nu precies zijn ingebouwd om goed toezicht te kunnen garanderen? Dat blijft wat ongewis.
Voorzitter, de pensioenfondsen beschikken over een enorm beleggingskapitaal dat voor het overgrote deel in het buitenland wordt belegd. Welke mogelijkheden heeft het kabinet om het de fondsen aantrekkelijk te maken ook in Nederland te beleggen? PvdA fractievoorzitter Samsom gebruikte zelfs de term “verleiden”. Mijn fractie wil de staatssecretaris daarnaast vragen of zij de pensioenfondsen in hun jaarverslagen wil laten rapporteren welk deel van hun vermogen in Nederland en welk deel buiten Nederland belegd wordt. Graag een reactie.
Dan nog een vraag over het beloningsbeleid. Artikel 21.a, lid 1, van het Ontwerpbesluit rept van beleid inzake beloningen dat, ik citeer, “niet aanmoedigt tot het nemen van meer risico’s dan voor het fonds aanvaardbaar is”. Een prachtzin, maar wel een vage prachtzin. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe deze cryptische formulering moet uitmonden in een concrete vaststelling van de hoogte van beloningen voor bestuurders van pensioenfondsen?
Tot slot de evaluatie. Mijn fractie hecht veel waarde aan een omvattende en integrale evaluatie van deze belangrijke wet. En dan gaat om het functioneren van de nieuwe toezichtsgremia, het beleggingsbeleid en het risicobeheer. In het bijzonder verzoeken wij om daarnaast in de evaluatie na te gaan hoe de pensioensfondsbesturen omgaan met de verschillende belangen van verschillende generaties en de weging die ze daarbij aanbrengen in korte- en langetermijndoelstellingen. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?
Voorzitter, ik sluit af. Dit wetsvoorstel markeert een belangrijke nieuwe stap in de ontwikkeling van de “governance” van de pensioenfondsen in ons land. Het gaat de ChristenUnie-fractie daarbij om de juiste balans tussen professionalisering en democratisering. Wij zien aanmerkelijke winstpunten wat betreft professionalisering, maar ook vraagpunten bij de democratisering van de besturen. Mijn fractie wacht de antwoorden van de staatssecretaris af en zal dan haar eindoordeel vormen.
- Labels
- Eerste Kamer
- Peter Ester
Nieuwsarchief > 2013 > juli
Geen berichten gevonden