Peter Ester: 'Positie pleegouders verbeteren'
'Het is noodzakelijke dat nieuwe stappen worden gezet om de positie van pleegouders in Nederland te verbeteren.' Daar heeft ChristenUnie-senator Peter Ester tijdens een debat in de Eerste Kamer op aangedrongen. 'Goede pleegouders zijn goud waard. En daar moeten we als samenleving wat voor over hebben.'
Lees hieronder de complete bijdrage van ChristenUnie-senator Peter Ester aan het debat over wetsvoorstel 32 529: Wet verbetering positie pleegouders, gehouden op 9 oktober 2012 in de Eerste Kamer.
MdV, pleegouders spelen een cruciale rol in de opvoeding van kinderen die van hun biologische ouders niet de juiste zorg kunnen krijgen. Zij verdienen daarvoor alle lof en waardering van de samenleving. Dag-in, dag-uit zetten zij zich in voor een kwetsbare groep kinderen en bieden hen een veilige plek in het eigen gezin. Mijn fractie vindt dat pleegouders een onmisbare rol spelen in de pedagogische zorg voor kinderen die tussen wal en schip dreigen te raken. Zij kunnen een geweldig verschil maken in de levens van deze kinderen. Gelukkig erkent het wetsvoorstel deze waardering voor pleegouders. Mijn fractie is dan ook verheugd dat dit wetsvoorstel de rechtspositie en de financiële positie van pleegouders in de jeugdzorgketen wil verbeteren. Met dit wetsvoorstel wordt in principe een belangrijke stap gezet om het pleegouderschap beter te borgen. Wel heeft mijn fractie een aantal zorgpunten en vragen die ik met de Staatssecretarissen wil delen. Een groot zorgpunt daarbij is de screeiningsprocedure en de onduidelijkheid rond de pleegvergoeding.
Een belangrijke overweging om de positie van pleegouders in de jeugdzorgketen te verbeteren, is de wens om pleegouderschap aantrekkelijker te maken. Nu is die rechtspositie onduidelijk en behoeft ook hun financiële positie verbetering. Mijn fractie onderschrijft beide doelstellingen en de voorgestelde beleidsmaatregelen die daarmee corresponderen. Mede gezien de structurele krapte van het aanbod van gekwalificeerde pleegouders, is het van het grootste belang om pleegouderschap aantrekkelijker te maken. Op dit moment zetten ruim 15.000 pleegouders zich in voor de opvang van bijna 25.000 pleegkinderen. Het aantal pleegkinderen is nagenoeg verdubbeld in de afgelopen tien jaar. Op deze aantallen kom ik overigens verderop nog terug. Met name voor de intensieve vormen van pleegzorg blijkt het moeilijk om geschikte pleegouders te vinden. Vraag- en aanbod, zo stelt Pleegzorg Nederland, sluiten niet goed op elkaar aan. Gelukkig zijn de wachtlijsten wel afgenomen. In dit licht wil ik een eerste en voor de hand liggende vraag stellen: welke kwantitatieve beleidsdoelstelling hebben de Staatssecretarissen met dit wetsvoorstel voor ogen? Op welke extra aantallen pleegouders mikken zij? Kunnen zij de streefgetallen bij benadering aangeven? Wanneer zijn zij tevreden en wanneer zijn zij ontevreden over de resultaten van hun beleidsinspanningen?
Verbetering rechtspositie
Mijn fractie is blij met de voorstellen die de Staatssecretarissen doen om de rechtspositie van pleegouders te versterken. Het commentaar van de Raad van State is in het wetsvoorstel naar behoren verwerkt. Het is goed dat deze verbetervoorstellen nu voorliggen. Immers, pleegouders hebben op dit moment weinig zeggingskracht over hun pleegkind terwijl ze daar in de praktijk grote verantwoordelijkheid voor dragen. Mijn fractie steunt het voorstel om de inspraak van pleegouders in het beleid van pleegzorginstellingen via pleegouderraden te regelen. Dit recht van inspraak wordt daarmee wettelijk verankerd. Dat geldt ook voor de medezeggenschapsbevoegdheden en de geschillenbehandeling. Mijn fractie hecht aan representativiteit van de voorgestelde pleegouderraden en wil de Staatssecretarissen dan ook vragen welke waarborgen zij in de implementatie van de regeling gaan inbouwen om een juiste afspiegeling van het pleegoudercollectief te realiseren. Vergelijk in dit verband Artikel 66a, lid 3. Aan welke afspiegelinscriteria denken zij daarbij? Kunnen de pleegouderraden ook rekenen op ondersteuning van hun werkzaamheden?
Ook onderstrepen wij het belang van het voorgestelde instemmingsrecht van pleegouders met het behandelingstraject zoals dat door Bureau Jeugdzorg wordt geregisseerd in de vorm van een voogdijplan, een gezinsvoogdijplan of een jeugdreclasseringsplan. De vraag is dan natuurlijk wel wat dit voor het traject betekent indien pleegouders niet instemmen. Welke consequenties dienen zich dan aan en op welke vervolgopties kunnen pleegouders dan terugvallen? Ook gezien de verplichte begeleiding van pleegouders door de pleegzorgaanbieder. Graag een reactie van de Staatssecretarissen.
Screening pleegouders
MdV, in de Tweede Kamer is uitvoerig gedebatteerd met de Staatssecretaris van VWS over de wenselijkheid en mogelijkheid van het introduceren van een landelijk register voor pleegouders op basis van eenduidige screeningcriteria. Dit mede in het licht van de circa 30 pleegzorgorganisaties die allemaal hun eigen regie voeren en eigen routines kennen om pleegouders te screenen. We willen immers koste wat kost voorkomen dat pleegouders die over de schreef zijn gegaan in een andere regio opnieuw kunnen beginnen. De Staatssecretaris had in de Tweede Kamer een veelheid van woorden nodig om aan te geven dat zij meer tijd nodig had om de juridische complicaties van een dergelijk register te slechten. Daarna volgde een lange brief aan de Kamer met als boodschap dat een dergelijk register te gecompliceerd is en op technische uitvoeringsproblemen stuit. De lezer kan zich niet onttrekken aan de constatering dat de Staatssecretaris hier wel erg naar de conclusie toe redeneert. Dat geldt ook voor de opmerkingen over deze screeningskwestie in de nadere Memorie van Antwoord van 6 juli jl. Het wil er bij mijn fractie niet in dat uniformering van screeningsprocedures op onoverkomelijke uitvoeringsproblemen stuit. Dat lukt op andere beleidsterreinen toch ook? Bijvoorbeeld in de gezondheidszorg. Kunnen de Staatssecretarissen hier niet wat meer ambitie en doorzettingsmacht tonen? Het gaat hier immers om de veiligheid van uit huis te plaatsen kinderen. De sector zou met een goed en uniform screeningsregister naar het oordeel van mijn fractie zeer gebaat zijn. Hoe beoordelen de Staatssecretarissen in dit verband de onthutsende bevindingen van de Commissie Samson die gisteren haar rapport presenteerde over misbruik van uit huis geplaatste kinderen? Hoe zien de staatssecretarissen in meer algemene zin de conclusies van dit rapport - dat gisteren terecht volop de media domineerde - en dit wetsvoorstel? Graag een reactie op beide voor ons wezenlijke punten.
Professionalisering pleegzorg
Het wetsvoorstel zet terecht in op een verbetering van de juridische en financiële positie van pleegouders. Mijn fractie, dat moge duidelijk zijn, onderstreept het belang hiervan. Maar om pleegouderschap aantrekkelijker te maken, moeten we misschien ook extra stappen zetten. Dan gaat het bijvoorbeeld om het professionaliseren van de ondersteuning van pleegouders. Mijn fractie bereiken geluiden dat hier nog veel te winnen is. Pleegouders moeten geholpen worden om een arsenaal aan vaardigheden en competenties op te bouwen en te onderhouden om de juiste pedagogische zorg aan hun pleegkind of pleegkinderen te bieden. Bijvoorbeeld via gerichte scholing. Het beleid mag hier best wat steviger. Kunnen de Staatssecretarissen hun gedachten met de Senaat delen hoe zij hier een professionaliseringsslag gaan maken? En: welke prioriteiten gelden daarbij?
Financiële onderbouwing
Dan, MdV, de financiële onderbouwing van het wetsvoorstel. Dit is bepaald niet het sterkste onderdeel van de Memorie van Toelichting. Ik reconstrueer deze als volgt. Door het afschaffen van de ouderbijdrage en het vervallen van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget voor de biologische ouders, komt er per saldo € 6 miljoen vrij. Dit is het resultaat van € 12 miljoen aan gederfde inkomsten door het afschaffen van de ouderbijdragen, € 14 miljoen aan niet uit te keren kinderbijslag en € 4 miljoen door het vervallen van het recht op kindgebonden budget. Dit saldo van € 6 miljoen wordt ingezet voor de verhoging van de pleegvergoeding. Bij een omvang van 22.000 jeugdigen komt dit volgens de Staatssecretarissen neer op € 400 per pleegoudergezin. Maar het delen van beide getallen op de zakjapanner van de ChristenUnie komt beduidend lager uit: € 273. Kunnen de Staatssecretarissen dit verschil toelichten? Ik weet uiteraard dat in de laatste versie van het wetsvoorstel een andere route wordt gekozen, maar wil deze onderbouwing niet onbesproken laten.
Ook constateert mijn fractie dat de cijfers over de aantallen pleegkinderen in ons land nogal variëren. Pleegzorg Nederland heeft het over 2011 over zo’n 20.500 kinderen die van pleegzorg gebruik maakten waarvan er bijna 16.000 bij pleegouders verbleven. De jaren daarvoor golden andere cijfers op basis van een andere rekenmethode. Hoe verhouden deze aantallen zich tot de afwijkende cijfers in de Memorie van Toelichting? En wat betekent dit gezien de calculatie van de Staatssecretarissen voor de financiering en hoogte van de pleegvergoeding?
Ook de passage in de financiële toelichting op de verhoging van de pleegvergoeding sinds 2009 tot € 600 , is onhelder. Is daar de geraamde € 400 al in opgenomen? Graag ook hier een toelichting. Hebben de Staatssecretarissen ook de optie overwogen om de € 18 miljoen aan niet uit te keren kinderbijslag en kindgebonden budget in toto over te hevelen naar de pleegvergoeding? En zo nee, wat waren de overwegingen om hier van af te zien? De belangrijkste vraag van mijn fractie ten aanzien van de opwaartse aanpassing van de pleegvergoeding is evenwel of de Staatssecretarissen van mening zijn dat deze vergoeding toereikend is om een pleegkind naar behoren te verzorgen. Door welk principe hebben zij zich hier laten leiden? Hoe staat het met de vergoeding van bijzondere kosten? Hoe verhoudt zich de nieuwe vergoeding tot wat vergelijkbare landen bieden?
Het wetsvoorstel spreekt in Artikel 28c van een “subsidie voor de verzorging en opvoeding van de in het gezin van de pleegouder geplaatste jeugdige”. Hebben de Staatssecretarissen doelbewust voor de term “subsidie” gekozen en zo ja, wat is de achterliggende reden daarvan? Mevrouw Quik-Schuijt zal hier, naar ik meen, nog uitgebreider op ingaan.
Pleegouderschap is niet per definitie gegoten in periodes van ten minste vijf aaneengesloten etmalen per week. Hoe vallen de te verwachten pleegvergoedingen uit bij part time pleegouderschap en gedeeltelijke opvang? En hoe verhoudt zich dit in deze gevallen met de belangen van de natuurlijke ouders? Zij maken in deze situatie toch ook kosten voor het levensonderhoud van hun kinderen? Hoe voorkomen de Staatssecretarissen hier een grijs gebied, onduidelijkheid en willekeur? Graag een reactie op deze punten.
Maar met deze vragen, MdV, is het financiële kader van de wetswijziging niet uitgediscussieerd. In tegendeel. Op 19 april jl. ontving de Senaat een brief van de Staatssecretaris van VWS waaruit bleek dat het verhogen van de pleegvergoeding door het beëindigen van het recht op kinderbijslag praktisch niet haalbaar is. Dit in verband met een gebrekkige gegevensuitwisseling tussen de bureaus Jeugdzorg en de Sociale Verzekeringsbank. Consequentie hiervan is dat de Staatssecretaris opteert om de artikelen in het wetsvoorstel die betrekking hebben op de kinderbijslag en de ouderbijdrage niet in werking te laten treden. Mijn fractie voelt zich hier ongemakkelijk bij om het mild uit te drukken. Hiermee vervalt toch het financiële fundament van het wetsvoorstel? Het kan toch niet zo zijn dat een ICT-kwestie de invoering van de financiering van de verbetering van de pleegvergoeding belemmert? Hoe komt het dat deze mogelijkheden van gegevensuitwisseling zo slecht zijn georganiseerd? De Staatssecretaris mikt nu op een verbetering van de huidige uitvoering van de inning van de ouderbijdrage. Welke garanties kunnen de beide Staatssecretarissen bieden dat deze financieringskwestie naar behoren is geregeld voor 1 januari 2013? Hoever zijn zij met dit traject gevorderd? Kunnen de Staatssecretarissen mijn fractie toezeggen dat pleegouders per 1 januari a.s. kunnen beschikken over de verhoogde pleegvergoeding? Dit punt, voorzitter, zit mijn fractie hoog. Ook de Nederlandse Vereniging voor Pleegezinnen heeft zich hier gisteren in niet mis te verstane bewoordingen over uitgelaten.
Relatie met andere kindregelingen
Het kabinet heeft recent een aantal kindregelingen herzien die mogelijk ook de positie van pleegzorg en pleegouders regarderen. Ik noem bij wijze van voorbeeld de beperking van de aftrek voor het levensonderhoud van kinderen. Nederland kent in totaal meer dan tien specifieke kindregelingen. Mijn fractie zou graag van de Staatssecretarissen horen of al deze kindregelingen één-op-één worden doorvertaald naar de financiële vergoeding die pleegouders voor pleegzorg krijgen. Hoe verhoudt zich, met andere woorden, ons stelsel van kindregelingen en de herziening daarvan met het voorliggende wetsvoorstel?
Communicatie en voorlichting
Mijn fractie, MdV, wil ook aandacht vragen voor de belangen van de natuurlijke ouders van het pleegkind. Voor het overhevelen van de kinderbijslag en het kindgebonden budget naar de pleegouders zijn goede argumenten te geven. Wij delen deze argumenten. Het betreft hier echter een gevoelige materie. Door de natuurlijke ouders zal dit als een abrupte breuk worden ervaren, juist in een situatie die psychologisch toch al spanningsvol is. Het gaat hier immers om meer dan een louter financiële transitie, om meer dan een administratieve transactie. Het gaat ook om een emotionele breuk. De uithuisplaatsing heeft in principe een tijdelijk karakter en de ontzegging van kinderbijslag en kindgebondenbudget kan deze tijdelijkheid vanuit het perspectief van de biologische ouders tot een broze constructie maken en de psychologische afstand tot hun kind vergroten. Mijn fractie hoort dan ook graag van de Staatssecretarissen wat zij aan flankerend beleid op dit punt voorzien hebben, vooral ook wat betreft begeleiding, communicatie en voorlichting richting de natuurlijke ouders.
Evaluatie
Mijn fractie, MdV, wil de Staatssecretarissen tot slot verzoeken de maatregelen die aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggen na een aantal jaren te evalueren. Richtinggevend daarbij is de vraag of de betreffende maatregelen de rechtspositie en financiële positie van pleegouders aantoonbaar hebben verbeterd en welke aanscherpingen wellicht gewenst zijn. Is pleegouderschap daadwerkelijk aantrekkelijker geworden en heeft zich dit vertaald in een groter aanbod van gekwalificeerde pleegouders? Mijn fractie hoopt uiteraard zeer dat beide vragen positief beantwoord zullen worden. Kunnen de Staatssecretarissen deze evaluatie toezeggen?
Tot slot
MdV, ik sluit af. De ChristenUnie-fractie is van mening dat met dit wetsvoorstel op zich een juiste en noodzakelijke stap wordt gezet naar verbetering van de positie van pleegouders in Nederland. Deze verbetering was hard nodig en doet recht aan de belangrijke rol die pleegouders spelen in de jeugdzorgketen in ons land. Een rol die respect afdwingt. Goede pleegouders zijn goud waard. En daar moeten we als samenleving wat voor over hebben.
Mijn fractie heeft evenwel een aantal fundamentele vraagpunten bij het wetsvoorstel. Die betreffen vooral de screeningsprocedure en de onduidelijke status van de financiering van de verhoging van de pleegvergoeding. Twee vraagpunten die voor ons zwaarwegend zijn.
Wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen door de Staatssecretarissen en zullen dan de eindbalans opmaken.
- Labels
- Eerste Kamer
- Peter Ester
Nieuwsarchief > 2012 > oktober
Geen berichten gevonden