Peter Ester: 'Nationale politie moet tijd mee kunnen'
'We zijn voor een nationale politie, maar hebben nog wel twijfels bij de plannen zoals die er nu liggen. ' Dat zei ChristenUnie-senator Peter Ester tijdens een debat over de Nationale Politie. De gebrekkige lokale verankering en de soms complexe organisatiestructuur kunnen volgens Ester in de weg staan aan een duurzaam politiebestel, dat een tijdje mee kan.
Lees hier de hele bijdrage aan het debat door Peter Ester op 2 en 3 juli
MdV,
De verhouding tussen centralisatie en decentralisatie is een continue factor in het naoorlogse debat over de inrichting van ons politiebestel. Vandaag spreken we over een opschaling van 26 politiekorpsen naar één landelijk politiekorps. De nationale politie. Opschaling is al sinds de Politiewet van 1957 onderwerp van discussie. In 1993 kreeg de politie haar huidige organisatiestructuur en werd afscheid genomen van de toenmalige 148 stedelijke politiekorpsen. De memorie van toelichting bij de Politiewet 1993 motiveerde dat twintig jaar geleden zo - ik citeer: “Het inzicht is thans welhaast algemeen geworden dat de kwaliteit en doelmatigheid van de politiezorg onontkoombaar een samenvoeging van de thans nog zo verbrokkelde organisatie van de Nederlandse politie in grotere verbanden vergen.” Dat was 1993 en vandaag gelden die overwegingen - in een geheel nieuwe context, en in wat moderner Nederlands – opnieuw. Voor de fractie van de ChristenUnie staat daarom niet het principe van een landelijk georganiseerde politie ter discussie, maar de specifieke wijze waarop zij wordt ingericht in dit wetsvoorstel. Daar zijn bij mijn fractie de nodige zorgen over.
MdV, in 1997 werd de nu geldende Politiewet 1993 geëvalueerd door een commissie onder leiding van de Rotterdamse bestuurskundige Prof. Ringeling. Er werden meer dan honderd verbeteringsvoorstellen gedaan. Eén van de belangrijkste conclusies uit de evaluatie was dat, ik citeer wederom: “de complexe verhouding tussen bestuur, justitie en politie, zoals geregeld in de Politiewet, te afhankelijk was van goede persoonlijke verhoudingen.” Ringeling sprak van een “complexe organisatiewet”. Voor de Nationale Politie nu liggen weliswaar hele andere bestuurlijke verhoudingen voor dan in de Politiewet 1993, maar die zijn zeker niet minder complex of minder afhankelijke van goede onderlinge verhoudingen. Deels is dit eigen aan een organisatie als de politie, die in het dynamische en eigensoortige krachtenveld van opsporing, handhaving en openbare orde complexe taken uitvoert. Maar de ChristenUnie-fractie heeft niettemin een aantal concrete zorgen over de voorliggende wet die ik aan de Minister wil voorleggen.
Ten eerste over de positie van de Minister, de burgemeester en de lokale inbedding. Een kernkwestie. De Minister wordt verantwoordelijk voor het beheer van de politieorganisatie. De Minister is echter meer dan de “materiaalman” van de politie, als u mij de uitdrukking vergeeft. Beheer omvat ook beleid en raakt daarom direct aan de inhoudelijke inrichting van de politietaken. De Raad van State constateert niet voor niets dat in het adagium “beheer volgt gezag” de definitie van beheer wel heel erg is opgerekt de afgelopen jaren. De precieze verhouding tussen gezag en beheer blijft ook in de nieuwe Politiewet te onduidelijk. Mijn fractie vreest nog steeds dat de wet een Minister in theorie de gelegenheid biedt om “om het gezag heen” te beheren. Met andere woorden: dat een Minister via het beheer en via zijn aanwijzingsbevoegdheid ten koste van lokale wensen een groot stempel kan drukken op de politietaken.
Er wordt dus wel wat gevraagd van het beheersingsvermogen, in letterlijke zin, van de Minister. Niet alleen van de huidige, maar van alle toekomstige ministers. Om terug te grijpen op de analyse van Ringeling destijds: dat zal niet altijd ideaaltypisch uitvallen en dus is dit een punt van zorg. Het valt daarbij ook te bezien hoe de grotere parlementaire betrokkenheid die de nieuwe rol van de Minister gaat genereren, zal uitpakken voor lokale uitgangspunten. Gemeenteraad en burgemeester kunnen lokaal doelen en prioriteiten vaststellen wat ze willen, maar zijn daarbij altijd afhankelijk van de ruimte die ze krijgen in de regionale onderhandelingsarena. En de regio is weer afhankelijk van nationale beslissingen over de ruimte die regionaal en lokaal politiewerk krijgt. Dit stelt de vraag naar de “checks and balances” in het krachtenveld tussen de minister en het lokale bestuur. Deze kwestie vormde ook de kern van de bijdragen van de deelnemers aan de expert meeting die onze Commissie Veiligheid en Justitie recentelijk rond de nieuwe Politiewet organiseerde. Alle deskundigen wezen op het gebrek aan lokale inbedding van het nieuwe politiebestel. Kan de minister nog eens aangeven hoe in zijn optiek deze onderhandelingsarena’s zich tot elkaar verhouden, ook in hiërarchische zin? Welke garanties kan hij geven dat de lokale beleidsruimte niet het onderspit delft?
Deze problemen rond lokale verankering spelen des te sterker in de mega-regio Oost. Daar zitten straks 81 burgervaders aan tafel, met 81 veiligheidsplannen, die door 81 verschillende gemeenteraden zijn vastgesteld, met ongetwijfeld meer dan 81 verschillende ambities. Mijn fractie vreest dat om hier tot een regionaal beleidsplan te komen een overlegcircuit nodig is van ongekende omvang. Een beleidsplan dat uiteindelijk te weinig recht doet aan specifieke lokale belangen en een goede lokale democratische inbedding via de gemeenteraden in de weg staat. Bovendien zijn ook hier “goede persoonlijke verhoudingen” – in de eerdere woorden van Ringeling - geen zeker gegeven. De Minister kan weliswaar ingrijpen als de regio er niet uitkomt, maar dat is in de ogen van mijn fractie altijd een noodgreep omdat dan de teloorgang van de lokale verankering aan de orde is.
We zijn blij met de ingevoerde evaluatiebepaling met betrekking tot de regio Oost. Maar, MdV, het geeft te denken dat nog voor de start van de nationale politie kennelijke twijfels bestaan om een eigenstandige evaluatiebepaling voor de regio Oost te rechtvaardigen. Is de Minister bereid toe te zeggen in de door hem aangekondigde veegwet alsnog tot een splitsing van de regio te komen of tot een andere oplossing voor de schaalgrootte in Oost? Zo niet, dan zijn we benieuwd naar de criteria voor de evaluatie. Wanneer is het volgen van de indeling van de gerechtelijke kaart een succes volgens de Minister? Hoe zit dat voor Oost in het bijzonder? Wat mijn fractie betreft gaat de schaar in regio Oost als de Minister van zijn bevoegdheden om in te grijpen gebruik moet maken omdat de bestuurlijke processen stuk lopen. Ik zou dat een teken vinden dat de megaregio niet functioneert. Is de Minister dat met mijn fractie eens? En hoe wordt gemeten of er voldoende ruimte is voor lokale belangen? Hoe zit het met het vaststellen van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de politie voor burgers? Is daar een operationeel kader voor? Graag een reactie van de Minister.
Ik noem hier ook kort de veiligheidsregio’s. Vraagt de nieuwe situatie straks niet om sterkere aanpassingen van het functioneren van de veiligheidsregio’s en de leiding daarover? Graag een reactie op dit punt.
De Minister heeft, MdV, in de schriftelijke voorbereiding op dit debat een aantal belangrijke toezeggingen gedaan, met name met betrekking tot de parlementaire betrokkenheid, de figuur van de regioburgemeester en de positie van de landelijke korpschef. Ik duidt hier met name op het concept-Inrichtingsplan. Dat zijn goeddeels toezeggingen die wij waarderen. Mijn fractie is de Minister erkentelijk voor zijn constructieve houding op deze ook voor ons vitale punten. Deze handreiking was ook nodig gezien de bepaald kritische ontvangst van de Politiewet in dit Huis. Wel is mijn fractie wat verbaasd over de evaluatie-drift van de Minister. De rechtspersoonlijkheid, de positie van de korpschef en de positie van de regioburgemeester worden nu - net als de regio Oost - onderdeel van een bijzondere evaluatie over drie jaar, die vooruitloopt op de algemene evaluatie. Dat wordt wel wat gortig. Evalueren is goed, maar te veel evalueren roept vragen op. We moeten er voor oppassen problemen of gevoelige punten weg te organiseren in evaluatietrajecten. Dit is immers een wet waarmee politiemensen, gemeenten en justitie straks in ieder geval drie jaar in de huidige vorm moeten gaan werken. Dat moet geen experimenteel karakter krijgen. Kan de Minister de verhouding tussen de verschillende evaluaties nog eens uit de doeken doen?
De ChristenUnie-fractie is kritisch over de weg die gekozen is om de gememoreerde toezeggingen van de Minister in de wet op te nemen. De toezegging om met een veegwet te komen, is in een demissionaire periode een hoogst onzekere toekomst beschoren. Waarom is er niet voor een andere route gekozen, waardoor de Kamer uiteindelijk over een volledige wettekst kan stemmen? Ons wordt nu gevraagd een wet aan te nemen die op punten gemankeerd is en die in een latere fase opgekuisd wordt. Dat vergt veel van de rekkelijkheid van mijn fractie, MdV. Kan de Minister met ons delen hoe hij zelf dit wetgevingstraject evalueert en welke mogelijkheden hij nog ziet? Hoe beoordeelt hij de staatsrechtelijke merites van een veegwet?
Dan wil mijn fractie nog een opmerking maken over het departementaal vooruitlopen op wetgeving. Al veel is hierover besproken in de aanloop naar de plenaire behandeling. Ook hier kan ik terug grijpen op de Politiewet 1993. Ook toen werd al vòòr het voorontwerp van de wet verscheen - van de hand van de Leidse jurist en historicus Fasseur - begonnen met het samenvoegen van de 148 gemeentelijke politiekorpsen. Er is niets nieuws onder de zon wat dat betreft. Maar dat neemt niet weg dat ik er hier plenair nog eens tegen wil protesteren. Mijn fractie beseft dat een ferm nee in dit Huis tegen de nationale politie een grote kostenstrop zal vormen; ook al zijn er geen onomkeerbare stappen gezet. Maar dat is al met al een onwenselijke situatie, nu er in dit Huis nog geen finaal oordeel is geveld over de Politiewet. Staatsrechtelijk is dit een grote ergernis.
MdV, ik rond af. De organisatiestructuur van de nationale politie moet wat mijn fractie betreft een tijd mee kunnen. Onze politiemannen en vrouwen zijn de belangrijkste “gate keepers” in een samenleving waarin veiligheid en rechtvaardigheid centraal staan. Zij kunnen niet zonder een professionele en efficiënte politieorganisatie, die evenwichtig wordt aangestuurd en die lokaal voeling en inbedding heeft.
Mijn fractie zal mede aan de hand van de antwoorden van de Minister beoordelen of de huidige wet tot een duurzame inrichting van de politieorganisatie zal leiden, waarin al die politiemannen en vrouwen op een goede manier hun werk kunnen verrichten. Tot een politiebestel waarin lokale, regionale en nationale verantwoordelijkheden een evenwichtig geheel vormen, zowel in termen van beheer als van taakuitoefening. Een bestel dat leidt tot betere politieprestaties, groter vertrouwen van de burgers in de politie en een politiecorps dat herkenbaar als eenheid functioneert.
- Labels
- Eerste Kamer
- Peter Ester
Nieuwsarchief > 2012 > juli
Geen berichten gevonden