Gelovige zieke wil liever thuiszorger die dat snapt
De Tweede Kamer sprak 18 april over de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, die 1 januari in werking trad. ChristenUnie-kamerlid Esmé Wiegman staat achter het principe van de wet, maar is kritisch over de effecten die de invoering met zich meebrengt.
Thuiszorginstellingen zijn veel geld kwijt aan aanbestedingsprocedures en onderaanneming; geld dat voor zorg bestemd is. En voor de zorgvrager wordt de keuze onnodig beperkt. Wiegman vraagt daarom hernieuwde aandacht voor het ‘Zeeuwse model’: gemeenten stellen redelijke tarieven vast, en ieder die daarvoor goede thuiszorg kan leveren mag meedoen.
Door Esmé Wiegman-Van Meppelen Scheppink
De invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) heeft nogal wat teweeg gebracht in de thuiszorgsector. De WMO heeft de verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke zorg dicht bij de burger, dus bij de gemeenten gelegd. Veel gemeenten hebben vervolgens (vaak gezamenlijk met een aantal buurgemeenten) een openbare aanbesteding georganiseerd. Ze stelden een ‘bestek’ van voorwaarden en kwaliteitseisen op, thuiszorginstellingen konden daarop inschrijven, en vervolgens werden twee of meer inschrijvers uitverkoren om binnen de betreffende regio de thuiszorg te leveren.
De gevolgen voor de thuiszorgorganisaties, de werkers in de thuiszorg en de zorgontvangers zijn groot. Bestaande, soms jarenlange relaties tussen cliënten en thuiszorgers worden ruw verbroken wanneer de betrokken instelling naast de aanbesteding gegrepen heeft. Dat gaat overigens niet altijd op. Wanneer instelling A in een bepaalde regio de aanbesteding wint van B, terwijl A tot dan toe nauwelijks actief was in die streek (en er dus geen of weinig mensen beschikbaar heeft), zal A óf personeel van B overnemen, óf B inschakelen als ‘onderaannemer’. In beide gevallen is het mogelijk om bestaande zorgrelaties in stand te houden. Maar in beide gevallen kost het wel onnodig veel gedoe, en bij onderaanneming gaat ook altijd geld verloren: A en B moeten immers beide verdienen aan de transactie. Trouwens, de hele aanbestedingsprocedure op zich heeft de thuiszorginstellingen al veel geld en energie gekost. Dat geld mochten ze onttrekken aan hun reserves – maar het was dus geld dat voor het verlenen van zorg was opgespaard, niet om calculators aan het werk te zetten.
In Zeeland hebben dertien gemeenten een verstandig alternatief bedacht voor de terecht omstreden procedure van openbare aanbesteding. Zij hebben zelf, op basis van openbare kennis van zaken over de sector, scherpe maar redelijke tarieven vastgesteld voor een aantal ‘zorgpakketten’. Iedere instelling die bereid is om voor dat geld de gevraagde zorg te verlenen, mag meedoen. De klant bepaalt uiteindelijk bij welke aanbieder hij de benodigde thuiszorg ‘bestelt’. Deze methode houdt de prijzen in de hand, voorkomt dat er onnodig veel geld verloren gaat aan procedures, en stimuleert instellingen om zich te profileren op ándere criteria dan prijs. Op identiteit bijvoorbeeld.
Nederland telt gelukkig nog een aantal thuiszorginstellingen die vinden dat het verlenen van (thuis)zorg ook met levensbeschouwing te maken heeft. Daar moeten we zuinig op zijn. Want er zijn zorgcliënten genoeg die graag, juist in hun hulpbehoevende situatie, iemand over de vloer krijgen die begrijpt, aanvoelt en deelt wat het geloof voor hen betekent in deze levensomstandigheden. Om identiteitsgebonden instellingen ook in de thuiszorg een blijvende plaats te gunnen, is het Zeeuwse model bij uitstek geschikt. Ze kunnen gegarandeerd meedoen tegen een ‘marktconform’ tarief, en houden bestaansmogelijkheden zolang ‘de markt’ vraagt om identiteitgebonden zorg.
De uitvoeringsperikelen tot nu toe wekken de indruk dat de WMO ten diepste toch vooral een bezuinigingsoperatie is geweest. Neem alleen al het feit dat er een enorme verschuiving heeft plaatsgevonden van ‘HH2-zorg’(huishoudelijke zorg plus ‘regie’ over het huishouden) naar ‘HH1-zorg’(uitsluitend schoonmaakwerk). En bij het verlenen van HH1-zorg is er een al even grote verschuiving geweest van werknemers in loondienst naar ‘alfahulpen’ (freelancers, kleine zelfstandigen dus). Het is opmerkelijk dat een wet die niet bedoeld is om de zorg te verschralen, zulke financiële en arbeidstechnische gevolgen heeft.
Waar was de WMO dan ook al weer wél voor bedoeld? Om mensen zo veel mogelijk door maatschappelijke ondersteuning buiten het dure vangnet van de professionele zorg te houden. Om burgers zo lang mogelijk zelfstandig en in hun eigen omgeving te laten functioneren. En om sociale netwerken (familie, straat, kerk, buurt) te activeren tot het verlenen van informele zorg. Kortom: om de samenleving wakker te schudden en als een ‘zorgzame samenleving’ te laten functioneren. Dat is en blijft een voortreffelijk doel, en als het leidt tot besparing van professionele zorgkosten is dat mooi meegenomen. Maar het werk in de thuiszorg moet wel vertrouwd, gewaardeerd, motiverend en passend beloond blijven. En minstens zo belangrijk: burgers moeten wel tijd en ruimte hebben om elkaar mantelzorg, burenhulp en ander vrijwilligerswerk te bieden. Daarom kan een overheid die van ‘maatschappelijke ondersteuning’ een succes wil maken, niet tegelijk streven naar de hoogst mogelijke arbeidsparticipatie. Burgers moeten iets te kiezen hebben als ze professionele zorg behoeven. En andere burgers moeten ervoor kunnen kiezen om niet al hun tijd aan betaald werk te besteden, maar ook een deel aan het verlenen van informele zorg.
Esmé Wiegman-Van Meppelen Scheppink is Tweede Kamerlid van de ChristenUnie
Bron: Trouw
Nieuwsarchief > 2007 > april
Geen berichten gevonden
Reacties op 'Gelovige zieke wil liever thuiszorger die dat snapt'
Geen berichten gevonden
Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.