Waarom de ChristenUnie motie van wantrouwen niet heeft gesteund
De ChristenUnie is kritisch geweest in het debat over het verzamelen van 1,8 miljoen metadata door de Nederlandse veiligheidsdiensten. Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers aangegeven dat voor de ChristenUnie vooral de keus om de Kamer 'in het belang van de Staat' niet te informeren zeer zwaar op de maag lag. Omdat de ministers beloofden onjuiste info over de inlichtingendiensten voortaan altijd te corrigeren en de informatievoorziening richting de Kamer anders kan en zal worden vormgegeven, was voor de ChristenUnie het steunen van een motie van wantrouwen tegen de minister van Binnenlandse Zaken 'net een brug te ver'.
In de derde termijn trok fractievoorzitter Arie Slob namens de fractie conclusies: ,,Voorzitter. We kijken terug op een ingrijpend debat. Het was een debat waarin het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten centraal stond. Dat functioneren staat wat ons betreft buiten kijf. Het was een debat waarin vooral het functioneren van de twee bewindspersonen centraal stond, en waarin met name de minister van Binnenlandse Zaken vol in de schijnwerpers is komen te staan. De reden daarvoor was ook wel duidelijk, want hij had zelf in de tijd ervoor ook vol de schijnwerpers van de televisiestudio's opgezocht met speculaties over mogelijke verklaringen, zoals hij nu in het debat ook heeft moeten toegeven. Dat was niet handig. Om de woorden van de minister zelf uit de eerste termijn aan te halen: het was buitengewoon onverstandig.
In het debat hebben wij ook met elkaar gesproken over de wijze van informeren van de Tweede Kamer door de regering. Dat is een zeer zwaarwichtige zaak. Wij kunnen daar nooit te licht over denken. Het is ook goed dat wij daarover uitgebreid hebben gesproken, want het raakt het recht van de Tweede Kamer op informatie.
Terugkijkend op het debat kan ik niet anders zeggen dan dat het nog steeds blijft wringen dat de ministers er met het oog op het belang van de Staat voor gekozen hebben om de Kamer pas 4 februari echt volledig te informeren. Het wringt ook dat het invoelingsvermogen van de minister van Binnenlandse Zaken ten aanzien van de pijn en het ongemak die de Kamer op dat punt heeft gevoeld in tegenstelling tot de minister van Defensie — zo hebben wij dat namelijk ervaren — lange tijd niet echt overhield. De eerlijkheid gebiedt mij ook te zeggen dat het onbevredigende van de situatie ook zit in de complexiteit waarin de wisselwerking van dit soort informatie tussen regering en parlement kan plaatsvinden. Het heeft ons uiteindelijk geholpen dat eerst de minister van Binnenlandse Zaken en later ook de minister van Defensie — het duurde lang — aan het einde van de tweede termijn een garantie hebben gegeven dat zij in de toekomst foutief gegeven informatie echt zullen rectificeren. De minister van Binnenlandse Zaken gaf daarvoor zelfs een 100% garantie. De minister van Defensie heeft dit nadrukkelijk verbonden aan de verdere discussies over het rapport van de commissie-Dessens. Ik denk dat dit terecht is. Over dat rapport moeten wij zo snel mogelijk spreken.
Concluderend kan ik namens mijn fractie stellen dat wij het verloop van de besproken situatie staatsrechtelijk moeizaam vonden, onder andere door het onhandige mediaoptreden van de minister van Binnenlandse Zaken. Ik concludeer dat hij daarvoor uiteindelijk diep door het stof is gegaan en dat de beide ministers hebben beloofd om het in de toekomst anders te zullen gaan doen. Daarom was de motie van wantrouwen voor de minister van Binnenlandse Zaken, alles afwegende, voor ons net een brug te ver. Die motie zullen wij niet steunen.
Nieuwsarchief > 2014 > februari
Geen berichten gevonden