Ester: 'Grote bedenkingen bij constructie meevaller'
ChristenUnie-senator Peter Ester heeft grote moeite met een constructie van het ministerie van Financiën met betrekking tot garanties aan DNB, waardoor de schatkist op een meevaller kan rekenen. 'Ik had liever behoedzaam bufferbeleid gezien.'
Lees hier de hele bijdrage van Peter Ester aan het debat over wetsvoorstel 33 .400 IX: Incidentele suppletoire begroting winstafdracht DNB 2013 op 12 maart 2013
Voorzitter,
De procedure rond dit wetsvoorstel verdient geen schoonheidsprijs. De behandeltermijn die de minister vroeg van de Tweede en Eerste Kamer was wel zeer kort. Het wetsvoorstel is minder dan een maand geleden aan het parlement aangeboden en vandaag voeren we al het afsluitende plenaire debat. Dit spoedeisende karakter van het voorstel is door de minister niet overtuigend beargumenteerd. Collega Reuten was zo vriendelijk de tekst van de statuten van de Nederlandsche Bank met de leden van de Commissie Financiën te delen en daaruit blijkt dat de jaarrekening van de Bank weliswaar binnen drie maanden dient te worden opgemaakt maar dat de jaarvergadering van de raad van commissarissen eerst binnen zes maanden na afloop van het boekjaar moet worden gehouden. Daar zit ruimte tussen, zeker ook gezien het feit dat de Nederlandse staat de enige aandeelhouder van de Nederlandsche Bank is. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de getoonde haast te maken heeft met het feit dat de minister de winstafdracht nodig heeft om al dit jaar het begrotingssaldo te verbeteren.
Ook de toelichting op het wetsvoorstel is uitermate summier. In minder dan 175 woorden licht de minister toe dat in ruil voor een verwachte extra winst van € 3,2 miljard in de komende vijf jaar, de regering de Nederlandsche Bank een garantie geeft van € 5,7 miljard op crisisgerelateerde activa. Het gaat dan om vorderingen uit aangekochte SMP-obligaties en kredieten aan banken in risicolanden. De suggestie wordt gewekt dat het om een louter technische ingreep gaat. Dat is evenwel de vraag. Ten principale gaat het om de vraag of we risicomanagement baseren op buffervorming of op garantiestelling. Mijn fractie heeft een duidelijke voorkeur voor buffervorming. Ik kom daar zo dadelijk op terug. Het principiële karakter van deze keuze maakt dat een advies van de Raad van State zeer welkom was geweest. Dat advies is niet door de regering gevraagd. De minister zag er de meerwaarde niet van in. Mijn fractie betreurt dat. Ook het argument van de minister dat een Raad van State advies bij aanvullende begrotingen niet gebruikelijk is, overtuigt ons niet. Het gaat immers ergens over. Het handelt om de vraag hoe de Nederlandse regering omgaat met de financiering van grootschalige risico’s zoals die in dit geval bij de Nederlandsche Bank belegd zijn.
De minister had naar de mening van mijn fractie zorgvuldiger te werk moeten met dit wetgevingstraject, zowel in termen van argumentatie als van consultatie. Daar had ook meer tijd voor moeten worden uitgetrokken. Er had sterker met het parlement gecommuniceerd moeten worden. Met een overrompelingsstrategie is de parlementaire besluitvorming niet gediend. Deze vaststellingen, voorzitter, zijn vanuit de specifieke optiek van de senaat zorgelijk. Kan de minister met ons delen welke lessen hij trekt uit de gevolgde procedure rond dit wetsvoorstel?
Gelukkig was de Tweede Kamer zo wijs om een hoorzitting aan het wetsvoorstel te wijden. Dat heeft veel verduidelijkt. Het enthousiasme van de gehoorde experts voor het voorstel was bepaald lauw. Prof. Hoogduin, voormalig directeur van de Nederlandsche Bank, sprak van “creatief boekhouden met de geur van een truc”. Een conclusie waar de minister niet blij van geworden zal zijn.
De ruil die de minister voorstelt, ik gaf het al aan voorzitter, is die tussen winstafdracht en garantiestelling. De financiële bijvangst is dat ons begrotingstekort hiermee wat verlaagd wordt. Dat is welkom nu we de komende twee jaren de 3%-norm niet zullen halen. Deze verlaging is echter vooral optisch: we doen het economisch niet beter maar de “vestzak-broekzak” constructie doet het allemaal wat beter ogen zoals Rekenkamervoorzitter Vendrik naar voren bracht tijdens de hoorzitting. Onder de oppervlakte van deze boekhoudkundige constructie ligt een meer principiële vraag: hoe dekt Nederland risico’s af via de Nederlandse Bank? Zet het risicomanagement in op buffervorming of op garantiestelling? Nu beseft mijn fractie dat de Nederlandse staat als enige aandeelhouder uiteindelijk de rekening betaalt, maar toch moet deze vraag gesteld worden. Òf men laat de buffers oplopen om risico’s te adresseren, òf men laat deze minder oplopen en de staat geeft een garantiestelling af en incasseert de resulterende winst. De rekensom die hierbij geldt, is dat het verschil tussen een geschat risico van € 13,5 miljard en de DNB reserves van € 7,8 miljard - ofwel een buffertekort van € 5,7 miljard – door de staat via een garantiestelling wordt afgedekt. Daar staat dan winstafdracht tegenover. Hier dienen zich allereerst twee operationele vragen aan die ik de minister wil stellen: hoe zeker acht hij de geraamde winstafdracht van € 3,2 miljard de komende vijf jaar? En indien het staartrisico onverhoopt moet worden aangesproken: hoe denkt de minister dat dan te financieren? Gratis garanties bestaan tenslotte niet. Tegenover deze overheidsgarantie staan immers geen overheidsbuffers. Daarbij komt dat de berekening van de € 13,5 miljard mistig is. Wij begrijpen dat dit bedrag gebaseerd is op een combinatie van “expected shortfalls” en scenario’s rond “recovery rates”. Wij kunnen billijken dat DNB hier op detailniveau niet het achterste van de tong kan laten zien, maar kan er op macro-niveau wat meer duiding worden geboden door de minister? Indien het turbulente internationale economische tij blijft tegenzitten en nieuwe crisisgevallen zich voordoen, zou de extra garantiestelling wel eens snel onvoldoende kunnen zijn. Hoe beoordeelt de minister deze onzekerheden?
Maar de kern is en blijft de vraag of een garantie intrinsiek beter is dan een voorziening op de balans, dan een buffer. Mijn fractie is voorstander van de buffervariant. Nederland heeft al voor meer dan € 465 miljard aan overheidsgaranties uitstaan en dat is veel te veel. We hebben behoefte aan prudent risicomanagement en bij garantiestellingen is het plafond nu meer dan bereikt. We moeten de risico’s opnemen daar waar ze horen en dat is in dit geval op de balans van de Nederlandse Bank. We moeten de DNB buffers opvoeren juist omdat we niet weten hoe de risico’s zich gaan ontwikkelen. Dat houden we ook onze eigen bevolking voor: los je schulden af, neem geen risico’s, reken je niet rijk. Geen “we zien wel” mentaliteit die bij de psychologie van een garantiestelling hoort. Mijn fractie stelt zich op het standpunt dat DNB forsere buffers moet aanleggen. Indien risico’s zich materialiseren dienen eerst deze buffers te worden aangesproken en pas later komt de staat in beeld. Dat lijkt ons het juiste ordeningsprincipe en de juiste volgorde der dingen. Dat is behoedzaam risicobeleid. De enorme turbulentie rond de internationaal-economische ontwikkelingen vereist bestendige buffervorming. Mijn fractie zou in het licht van deze redenering willen vernemen wat de minister onder duurzaam bufferbeleid voor de Nederlandsche Bank verstaat. Kan hij de contouren daarvan aangeven? Hoe ziet hij een redelijke verhouding tussen buffervorming en garantiestelling? Welk afwegingskader hanteert hij hierbij? Graag een antwoord op deze elementaire kwestie.
In de nota naar aanleiding van het verslag gaf de minister inzake de motie-Van Hijum-Schouten te kennen niet afwijzend te staan tegenover een stapsgewijze afbouw van de garantie. Kan de minister mijn fractie toezeggen de senaat te informeren welke concrete afbouwstappen hij hiertoe wil overwegen?
Uit onze schriftelijke vragen daarover, blijkt de minister de gekozen constructie niet te hebben gecheckt bij eurocommissaris Rehn. Daar was in zijn ogen geen aanleiding voor. Mijn fractie vraagt zich af of zich hier geen kwestie van geloofwaardigheid en beeldvorming aandient. Juist gezien het feit dat de minister tevens voorzitter van de eurogroep is. Stel dat noodlijdende EMU-landen die structureel niet aan de Brusselse normen voldoen en hun Europese financiële targets niet halen – ik noem maar even geen namen – de buffers van hun centrale banken afromen in ruil voor staatsgaranties, hoe zou de minister dat als eurogroep-voorzitter dan beoordelen? Deze ruil verlaagt het begrotingstekort van deze landen, zonder dat hun economische prestaties noodzakelijkerwijs verbeterd zijn. Moet de minister hier niet extra prudent zijn? Geeft Nederland hier niet het slechte voorbeeld? Nederland neemt graag andere landen de maat, maar slaat dit niet als een boemerang op ons terug? Graag een antwoord op deze gevoelige materie.
Voorzitter, ik sluit af. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie grote moeite heeft met dit wetsvoorstel. Zowel wat betreft de gevolgde procedure, de inhoud van het voorstel, als ook de signaalwerking.
Wij zien uit naar de antwoorden van de minister en zullen dan ons eindoordeel bepalen.
- Labels
- Eerste Kamer
- Peter Ester
Nieuwsarchief > 2013 > maart
Geen berichten gevonden