Regering zegt senator Ester evaluatie bonusverbod toe
Vandaag sprak de Eerste Kamer over het beperken van excessieve bonussen voor bestuurders van staatsgesteunde ondernemingen. Senator Peter Ester: 'De bonuscultuur heeft veel kwaad aangericht. En het zelfreinigende vermorgen van de financiële sector is nog steeds onder de maat.' Ester wil dat goed bekeken wordt of de huidige maatregelen goed genoeg functioneren om uitwassen te beperken.
De complete tekst bij het plenaire debat over de Wet Aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en Bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen (nr. 33 058)
MdV,
Het is goed dat wij hier vandaag over een bonusregeling spreken. De bonuscultuur - die tot voor kort onze financiële wereld volop domineerde - heeft veel kwaad aangericht. Een cultuur die het najagen van korte termijn gewin bevorderde en de duurzaamheid onder ons financiële systeem wegnam. Een cultuur die maakte dat ons financiële systeem broos, kwetsbaar en verre van toekomstbestendig werd.
De ChristenUnie-fractie is verklaard voorstander van het beteugelen van excessieve bonussen. Loon naar arbeid en naar de inzet van ieders talent en mogelijkheden zijn de richtlijnen waarmee wij naar beloningen in het algemeen kijken. En voor bestuurders mag ook gelden dat de prikkel om bijzondere prestaties te leveren niet alleen moet worden ingegeven door persoonlijk financieel gewin maar ook door verantwoordelijkheidsbesef en het realiseren van publieke waarden. Maar geen excessieve beloningen en dat geldt zeker voor financiële ondernemingen die staatssteun verkrijgen. Ook de Commissie De Wit heeft zich hier klip en klaar over uitgesproken en stelt in haar aanbevelingen dat de gevolgen van staatssteun voor beloningen van bestuurders, ik citeer, "identiek zijn aan een faillissementssituatie: uitstaande optie- en aandelenpakketten en voorwaardelijk toegekende lange termijn bonussen komen te vervallen”.
Het feit dat wij hier vandaag een wetsvoorstel bespreken over een bonusverbod aan bestuurders van staatsgesteunde ondernemingen laat zien dat het zelfreinigend vermogen van de financiële sector nog steeds onder de maat is. De noodzaak om de spelregels aan te scherpen en zelfs wettelijk te verankeren toont aan dat overheidsingrijpen kennelijk geboden is om bonusregelingen aan banden te leggen. De ChristenUnie-fractie steunt ten volle het idee om bestuurders van ondernemingen die vanuit publieke middelen financiële steun genieten, geen variabele beloningen toe te kennen. Hiermee wordt een helder signaal gegeven. En dat blijkt nodig. Ook internationaal. Zo toont berichtgeving dat de bonuscultuur in de Londense City en op Wall Street zich luttele tijd na de bankencrisis weer stevig heeft genesteld.
MdV, dan nu de inhoud van de voorgestelde wetswijziging rond een bonusverbod zelf. Het wetsvoorstel 33058 regelt zowel de aansprakelijkheidsbeperking van de DNB en de AFM als het opnemen van regels rond een bonusverbod voor ondernemingen die financiële steun van de Nederlandse staat ontvangen. Mijn fractie vermag niet in te zien waarom beide onderwerpen - die toch zeer verschillend zijn - in één wet zijn opgenomen. Kan de minister nog eens uitleggen waarom voor deze route is gekozen - even afgezien van de formeel juridische reden die in de Memorie van Antwoord is genoemd? Wat is in zijn ogen het onderlinge inhoudelijke verband tussen beide vraagstukken? Waarom is het bonusverbod voor staatsgesteunde ondernemingen opgenomen in de periferie van een wet rond aansprakelijkheidsbeperking? Waarom niet een apart wetgevingstraject? Het onderwerp is daar toch belangrijk genoeg voor?
Dan de twee kernbegrippen uit de regeling zelf: “variabele beloning” – een eufemisme voor een bonusregeling – en “dagelijkse beleidsbepalers”. Wat direct opvalt is dat beide begrippen niet eenduidig in de wet gedefinieerd zijn. Een heldere operationele definitie ontbreekt. Dat bleek ook uit de gedachtewisseling in de schriftelijke voorbereiding tussen de minister en mijn fractie daarover. Ik wil hierbij een paar opmerkingen maken.
Allereerst de vraag wat een bonus nu precies inhoudt. Het nieuw in te voegen Hoofdstuk1.8 inartikel IV duidt vooral op variabele beloningen. Uit de praktijk van alle dag weten we dat variabele beloningen vele vormen kunnen aannemen: een cash bonus, een aandelenbonus, een retention bonus, een golden handcuff, additionele pensioenrechten, tekengeld, een vertrekpremie, een golden parachute, om maar een paar voorbeelden te noemen. Bovendien zijn er substituties – ofwel: uitruilen – mogelijk tussen deze vormen van variabele beloning. De sector, zo dunkt mij, is creatief genoeg om de vrijheidsgraden in dit opzicht maximaal op te rekken. Een van de uitruilmogelijkheden – ook de Raad van State wees hier al op – is een simpele afspraak in een “side letter” dat de bonussen worden uitgekeerd in de periode dat de financiële onderneming weer zonder staatsondersteuning functioneert. Graag een reflectie van de minister op de vraag of de wetswijziging in dit opzicht de bonusvarianten wel in voldoende mate afdekt. Is potentieel ontwijkingsgedrag afdoende geblokkeerd? Zijn alle afruilmogelijkheden categorisch afgeschermd?
Het is goed dat het wetsvoorstel oog heeft voor de substitutie van variabele beloningen door een hogere vaste beloning. Hierbij is sprake van overgangsrecht. Dit recht regelt dat de vaste beloning met maximaal 20% mag stijgen in de periode tussen het indienen van de wetswijziging bij de Tweede kamer en het moment van inwerkingtreding van de wet. Dat is, MdV, een substantiële beloningsstijging. Zeker in deze tijden van crisis en loonmatiging waarin voor velen de nullijn gaat gelden. Mijn fractie wil de minister vragen waarom voor dit relatief hoge stijgingspercentage is gekozen en welke redenering hieraan ten grondslag ligt. Zijn alternatieven overwogen en zo ja welk argument heeft hier de doorslag gegeven?
Vervolgens de term “dagelijkse beleidsbepalers”. In de toelichting van de Tweede Kamerleden Plasterk en Irrgang - die deze categorie per amendement aan de wet toevoegden - wordt gesteld dat dit ook personen betreft die formeel geen lid van de Raad van Bestuur zijn maar wel het dagelijkse beleid in belangrijke mate bepalen. De Memorie van Antwoord stelt, ik citeer: “Dagelijkse beleidsbepalers zijn personen die het dagelijks beleid van de financiële onderneming bepalen en die worden getoetst op hun geschiktheid en betrouwbaarheid”. Dat heet in wetenschapsleer een tautologische definitie: dagelijkse beleidsbepalers zijn personen die het dagelijks beleid bepalen. De vraag, MdV, is dan ook of de minister van mening is dat hij beschikt over een definitie van dagelijkse beleidsbepalers waarmee hij juridisch uit de voeten kan als het gaat om het indammen van bonusregelingen. De Memorie van Antwoord is op dit punt bepaald mager. De artikelen uit de Wet Financieel Toezicht waar de minister naar verwijst (artikel 3:8, 3:9, 4:9 en 4:10) hebben een wisselende mate van concreetheid. Daarbij komt dat - zoals in de schriftelijke voorbereiding in de commissie door ook andere partijen is gesteld - de managementlaag direct onder de bestuurslaag niet in beeld is. Dat leidt tot een schemerzone. Zo worden in de financiële sector forse bonussen uitgekeerd aan bijvoorbeeld de “traders” op de handelsvloer. Hoe ziet de minister de reikwijdte van het wetsvoorstel in dit opzicht?
MdV. Het voorgenomen bonusverbod is bedoeld om excessieve beloningen te beperken c.q. te verbieden voor staatsgesteunde deelnemingen. De ChristenUnie-fractie steunt dit beleid ten volle. Het gaat hier om een wezenlijke kwestie die de gemoederen terecht bezig houdt. Juist om deze reden bevreemdt het mijn fractie dat het wetsvoorstel eigenlijk niets regelt in de sfeer van sancties. Er wordt alleen een wat slap lijntje naar de Raad van Commissarissen gelegd. De vraag stelt zich dan ook waarom de minister heeft afgezien van een forse sanctiebepaling. De kwestie van buitensporige beloning leent zich daar toch bij uitstek voor? Is een “claw back”-regeling overwogen en zo ja waarom is daar van afgezien? Is het bonusverbod juridisch afdwingbaar? Graag hoort mijn fractie een nadere toelichting van de minister op de afwezigheid van sanctiebepalingen. Wat meer ambitie op dit punt had de minister bepaald niet misstaan.
MdV, ik rond af met een laatste punt. De ChristenUnie-fractie is de minister erkentelijk voor de toezegging die hij in de schriftelijke vragenronde aan mijn fractie heeft gedaan om de bonusregeling na drie jaar te evalueren. Wij gaan er van uit dat dit op grondige, omvattende en gezaghebbende wijze zal gebeuren. Gezien het heftige maatschappelijke debat rond bonussen in de financiële sector kan het belang van een brede en diepgaande evaluatie niet genoeg beklemtoond worden. Wij zien de resultaten van deze studie dan ook met grote interesse tegemoet. Ik wil de minister vragen om ook vanmiddag hier nog eens publiekelijk te willen bevestigen dat de bonusregeling stevig geëvalueerd zal worden. Daar zal een juiste maatschappelijke signaalwerking vanuit gaan. Waarvoor onze dank.
- Labels
- Eerste Kamer
- Peter Ester
Nieuwsarchief > 2012 > mei
Geen berichten gevonden