Ester: AOW verhoging moet eerder
Peter Ester heeft kritische vragen gesteld over de wetswijziging AOW. Hij wil weten waarom het kabinet niet eerder begint met het het verhogen van de AOW leeftijd. De ChristenUnie-senator vroeg verder aandacht voor de zware beroepen en de vitaliteit van oudere werknemers.
De CU fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de wetswijziging maar heeft nog wel een aantal vragen.
Waarom geen eerdere invoeringsdatum?
De CU-fractie deelt de mening van het kabinet dat de vergrijzing en de krimping van de beroepsbevolking, in combinatie met de stijgende levensverwachting langer werken noodzakelijk maakt. De vraag is evenwel waarom het kabinet kiest voor een invoering op een relatief laat moment: een verhoging van de AOW-leeftijd naar 66 jaar in 2020 en vervolgens naar 67 jaar in 2025. Staat deze late invoeringsdatum niet haaks op de omvang van de demografische veranderingen en de gevolgen daarvan, mede in het licht van de forse bezuinigingsoperatie waarvoor Nederland zich geplaatst ziet? Welke overwegingen heeft het kabinet om af te zien van een eerder invoeringsjaar? Waarom is er niet daadkrachtiger hervormd? Kan het kabinet een overzicht geven van de financiële effecten van eerdere invoeringsdata waarbij jaarlijks geleidelijk langer wordt gewerkt? De CU-fractie denkt dan met name aan de jaren vanaf 2015.
Generatiebestendig?
De CU-fractie hecht zeer aan een generatiebestendig pensioenstelsel. De Memorie van Toelichting geeft aan dat de wetswijzigingen recht doen aan solidaire verhoudingen tussen generaties. Dit belangrijke punt wordt evenwel niet verder toegelicht. De CU-fractie ziet graag een nadere uitwerking van deze vaststelling en verzoekt in het verlengde daarvan om een analyse hoe de financiële implicaties van een verhoging van de AOW-leeftijd uitwerken over de verschillende generaties of leeftijdscohorten. Daarbij ook het verzoek de reactie van de Raad van State op de intergenerationele lusten en lasten van het voorstel te betrekken.
Effect op uitkeringen
Een gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd is dat uitkeringen langer doorlopen. Zeker in economisch slechte tijden kan dit een substantieel beslag leggen op de socialezekerheidsmiddelen. Kan het kabinet een aantal scenario’s presenteren die variëren op de parameters die het beslag op deze middelen bepalen (werkloosheid, bijstand) in relatie tot het verhogen van de AOW-leeftijd?
Flexibel opnemen AOW-pensioen
Het wetsvoorstel maakt het voor werknemers mogelijk de AOW later te laten ingaan. Dit biedt werknemers de mogelijkheid om de transitie van werk naar pensioen zelf vorm te geven. Het opslagpercentage wordt dan naar rato geïnterpoleerd en geëxtrapoleerd. De Memorie van Toelichting refereert hier aan gangbare internationale systemen. De CU-fractie vraagt of dit punt nader kan worden uitgewerkt en hoe het kabinet de verschillende voor- en nadelen weegt. Het kabinet verwijst naar wetenschappelijke literatuur rond uittredingsbeslissingen. Er worden evenwel geen bronvermeldingen gegeven. De CU-fractie verzoekt om een samenvattende notitie van de wijze waarop het onderzoek tot een onderbouwing van het wetsvoorstel heeft geleid.
Het wetsvoorstel biedt ook de mogelijkheid om te kiezen voor het ingaan van AOW op de huidige leeftijd van 65 jaar. Welke verwachtingen heeft het kabinet op dit punt? Indien Nederlanders in meerderheid of grote minderheid zouden kiezen voor de huidige leeftijd van 65 jaar dan is de winst van het wetsvoorstel – zie ook de opmerkingen van de Raad van State – sterk tegenvallend. Is deze mogelijkheid niet een halfslachtig of zelfs verkeerd signaal richting samenleving?
Langer doorwerken voor de pensioenleeftijd: arbeidsdeelname en recessie
Dan de vraag naar langer doorwerken tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Verhoging van de AOW-leeftijd en arbeidsdeelname tot aan deze leeftijd zijn communicerende vaten. Het beleid moet daarom evenzeer inzetten op verhoogde arbeidsdeelname van oudere werknemers. Het gaat daarbij met name om de categorie ouderen tussen de 60 en 65 jaar. In deze categorie werken (veel) meer mensen niet dan wel. De feitelijk gemiddelde uittredingsleeftijd ligt behoorlijk onder de 65 jaar. De CU-fractie heeft daarbij drie vragen. De eerste vraag richt zich op de voorgestelde werkbonus van € 2.350 per jaar voor 61-plussers. Op welke argumenten stoelt de redenering van het kabinet dat deze bonus een effectieve prikkel is om langer door te werken? Wat is het antwoord van het kabinet op de tegenwerping dat een dergelijke prikkel voor de meeste inkomensgroepen te weinig substantieel is om de voorgenomen uittreding uit te stellen? De tweede vraag betreft de kans op arbeidsdeelname van werkloze ouderen. Deze kans is in deze crisistijd ver onder de 5%. Dit geldt zeker voor oudere werkzoekenden in de leeftijdscategorie 60-65 jaar. Voor deze groep zit de arbeidsmarkt nagenoeg op slot. De vraag is dan ook hoe het kabinet de werkkansen beoordeelt van deze categorie ouderen in relatie tot de beoogde latere uittreding? Welke beleidsinstrumenten gaat het kabinet inzetten om de arbeidsdeelname van werkzoekende ouderen structureel te verhogen? Onderzoek laat zien dat bedrijven maar mondjesmaat bereid zijn om oudere werknemers in dienst te nemen. Dat wordt versterkt door de huidige economische crisis. Hoe denkt, ten derde, het kabinet door deze patstelling – vaak samengaand met negatieve stereotypering – heen te breken? Welk beleid wordt hier ingezet? Welk middelenpakket hoort daarbij?
Fit houden oudere werknemers
Langer doorwerken impliceert volgens de CU-fractie een grote nadruk op het (fysiek en mentaal) fit en vitaal houden van werknemers. Werkbelasting moeten we rouleren over leeftijd en loopbaanfase. In het Belastingplan 2012 wordt terzake een vitaliteitsregeling voorgesteld. Het gaat om een spaarregeling waarbij maximaal € 20.000 gespaard mag worden die naar vrij inzicht door de werknemer besteed kan worden. De CU-fractie wil hier de vraag stellen waarom het kabinet denkt dat een dergelijk bedrag een effectieve prikkel is voor werknemers om in de eigen vitaliteit te investeren, mede gezien het onbestemde karakter van de regeling. Welke effecten verwacht het kabinet en zijn deze gestoeld op onderzoek?
Langer doorwerken en zware beroepen
De gevolgen van langer doorwerken voor mensen met zware beroepen vormden in de afgelopen jaren een belangrijk punt op de onderhandelingsagenda. Dat geldt zowel voor de politiek als voor de sociale partners. Het valt op dat het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting nauwelijks in directe zin op deze kwestie ingaan. Afgezien dan de flexibiliseringskwestie. De CU-fractie vraagt dan ook een nadere beschouwing van het kabinet op dit sensitieve punt en de doorwerking ervan in het wetsvoorstel.
Langer doorwerken en competenties
Het verhogen van de AOW-leeftijd betekent dat werknemers hun kerncompetenties langer op peil moeten houden en vereist een hogere scholingsinzet van werkgevers. Dit is uiteraard in eerste instantie een opgave voor sociale partners. In een kennisintensieve economie is permanente scholing (vaardigheden, know how) onontbeerlijk. Uit onderzoek blijkt dat levenlangleren verre van een succes is in Nederland. De vraag die de CU-fractie hier stelt is welk offensief het kabinet gaat inzetten om hier wel een succes van te maken en welke middelen daarvoor worden vrijgemaakt.
Overgangsmaatregelen
Voor een aantal groepen (Nederlanders die naar het buitenland verhuisd zijn, Witteveenkader voor 58-plussers) blijken overgangsmaatregelen noodzakelijk. De CU-fractie ziet graag een overzicht van alle groepen voor wie overgangsrecht geboden is en de omvang van deze groepen.
Langer doorwerken en draagvlak
Geconstateerd moet worden dat het draagvlak voor langer doorwerken niet onomstreden is. Dit maakt dat een heldere communicatie van de doelstellingen en de macro- en micro-effecten ervan een opgave van de eerste orde is. De CU-fractie vraagt het kabinet welke initiatieven hier genomen gaan worden en of er een samenhangend communicatieplan (samen met sociale partners en uitvoeringsorganisaties) voorhanden is.
Nieuwsarchief > 2012 > maart
Geen berichten gevonden